Derk Boswijk: Ik moet de moed hebben mensen te zeggen wat niet leuk is
„Ah, voor het CDA zijn de boeren geen doelgroep meer”, concludeerden critici toen de partij nieuwkomer Derk Boswijk met die portefeuille belastte. Het maakt dat de debutant er des te meer op gebrand is het tegendeel te laten zien. „De nood is zo hoog dat de helft van de sector straks verdwijnt als we nu niets doen.”
Er zijn momenten waarop het nieuwe CDA-Tweede Kamerlid Derk Boswijk (32) het voor zich ziet. Dat hij, oud-leerling van het reformatorische Driestar College, liggend op zijn sterfbed terugblikt op zijn politieke carrière en zichzelf confronteert met de vraag: hoe heb ik het er als politicus vanaf gebracht? „Grofweg”, zegt Boswijk, „zijn er dan twee mogelijkheden. Of ik zette mijn principes voorop, of ik ging voor de populariteitscijfers.”
Elke politicus krijgt te maken met de verleiding om dat laatste te doen. U ook?
„Ja. Het is een fase waar je doorheen moet zien te komen. Een politicus moet de moed hebben om in het belang van mensen iets tegen ze te zeggen wat niet leuk is. Dat leer je niet van de ene op de andere dag.”
Kort voor het zomerreces en daags voor een grote boerenmanifestatie presenteerde u de nieuwe CDA-landbouwvisie. De boer met wie u zou meeliften naar de bijeenkomst werd daar zo boos over dat hij zei: Ga jij maar met de trein.
„Klopt. Om te kunnen blijven voortbestaan moet de te intensief geworden veehouderij zich zien te transformeren in een sector die beter met de maatschappelijke wensen harmonieert. Als politici is het onze taak ze daar perspectief op te bieden. Hoe komen ze van a naar b? In mijn stuk zet ik dat uiteen, maar deze boer ging jammer genoeg alleen af op de suggestieve krantenkop: ”CDA: Krimp veestapel onvermijdelijk”. Gelukkig kreeg ik van bijna alle boeren die wel het hele verhaal hadden gelezen alleen maar complimenten. Eén van hen appte me: „Eindelijk visie in plaats van oneliners.” Dat deed me goed, want stel dat we alles bij het oude laten, dan zal over tien, vijftien jaar bijna de helft van de boeren gestopt zijn. Zo hoog is de nood.”
Vlak voor u het podium op moest, postte u op Twitter een strofe uit het gezang ”Ruwe stormen mogen woeden”. Deed u dat bewust, laten zien dat u een christelijk politicus bent?
„Ja, ik wil me expliciet uitspreken over mijn geloof. En toen ik in de trein naar Den Haag zat, kwam dit deel van het lied spontaan in me op. Bijna op hetzelfde moment kreeg ik de tekst ook nog toegestuurd van een vriend. „Gunst van mensen, raad van vrinden / Bitt’re haat van kwaadgezinden / Hoogte, diepte, vreugd of rouw / Niets ontrooft mij aan Gods trouw.” Een heel bijzonder moment.”
Kwaadgezinden; ziet dat concreet op bepaalde partijen in het landbouwdebat?
„Niet in de zin dat ik rechtstreeks iets of iemand op het oog heb. Wel stoort het mij als mensen er bewust op uit zijn de nuance uit het debat te halen. Toen ik als nieuwkomer de portefeuille landbouw kreeg, zeiden sommigen: „Ah, voor het CDA zijn de boeren dus geen doelgroep meer. Dat is wel heel erg makkelijk.”
Als dat beeld niet klopt, is het misschien goed dat u de strekking van uw stuk nog een keer uiteenzet.
„Ik heb vooral de maatschappelijke opgave voor ogen waar we met z’n allen, ook als CDA, voor staan. Veel partijen zetten de boer tegenover de natuur. Ik denk juist dat wij onze doelen op het gebied van biodiversiteit, van stikstof, van bodem- en waterkwaliteit zonder hulp van de boeren nooit gaan halen. Voor mij is het dus niet of-of, maar natuur én boer.
Veel boeren zitten in de knel door hoge leningen bij de bank. Anderen zijn afhankelijk van welke prijzen ze gaan krijgen van de melkleverancier. Het veevoer wordt duurder en duurder en ze zien ook nog eens allerlei klimaatopgaven en extra regelgeving op zich af komen. Ik kan dan gaan schreeuwen: „Schande, schande!” Maar daar is de boer niks mee geholpen. Daarom ik heb die toekomstvisie gemaakt en het mooie is dat de bewegingen die ik daarin schets her en der al volop gaande zijn.
Pas was ik bij een boer in Overijssel. Die was net van negentig naar zeventig koeien gegaan. Maar hij was er dat jaar ook een stuk agrarisch natuurbeheer bij gaan doen voor de provincie. Netto verdiende hij 20.000 euro meer.”
Als je uw naam intikt in Google suggereert de zoekmachine spontaan de woordencombinatie Boswijk en PVV. Hoe zit dat?
„De eerste keer dat ik mocht stemmen, koos ik voor de PVV. Een jeugdzonde. Ik heb me daar nooit voor verstopt. Als mbo’er kon ik geen stage vinden en geen baan. Om me heen zag ik de ene na de andere allochtone klasgenoot afhaken. Ik dacht: die Wilders legt de vinger op de zere plek. Nu, bijna twintig jaar later, weet ik: politiek is niet alleen problemen adresseren. Door alleen te schreeuwen of mensen tot hun enkels toe af te zagen, breng je als politicus geen verandering. En een late bekeerling is vaak de beste evangelist.”
Hoe bedoelt u dat?
„Ergens is het denk ik goed dat ik destijds op Wilders heb gestemd. Als CDA’er kan ik me daardoor goed verplaatsen in populisten. En de PVV-kiezer kan ik nu, als Kamerlid, laten zien: jongens, ooit was ik jullie, maar ik ben veranderd. Kom over en help.”
Superouderwets
Vanaf 2015 tot aan zijn Kamerlidmaatschap vertegenwoordigde Boswijk het CDA in de Provinciale Staten van Utrecht, sinds 2019 als fractievoorzitter. Statenleden die met hem samenwerkten, zeggen niet verbaasd te zijn dat zijn partij kandidaten zoals hij scoutte en hem uiteindelijk rekruteerde als landelijk volksvertegenwoordiger. „Derk liep zich daar al jaren warm voor”, klinkt het in de wandelgangen van het Utrechtse Provinciehuis.
„Ho, ho”, nuanceert Boswijk. „Toen ik anderhalf jaar geleden voor deze functie werd gepolst, hield de Tweede Kamer mij echt nog niet bezig. Mijn eerste reactie op de vraag of ik me beschikbaar wilde stellen, was: „Nou nee. Laat mij maar lekker parttimen in de Staten. En de rest van de week ondernemer zijn, die verdeling vind ik leuk.”
Waarom zei u toch ja?
„Jacco van der Tak, provinciaal voorzitter van het CDA Utrecht, deed een klemmend appel op mij. En het speelde zeker mee dat mijn vrouw drie jaar geleden heeft gezegd: Ik ga fulltime voor de kinderen zorgen. Ja, da’s superouderwets, maar ook superefficiënt en superfijn.”
Tien jaar terug dook u in de archieven om een deel van uw familiegeschiedenis, namelijk het levensverhaal van uw grootvader, bloot te leggen. Wat dreef u daartoe?
„De vader van mijn opa, mijn overgrootvader dus, emigreerde in 1914 naar Amerika. Hij was verliefd geraakt op de dochter van een veehandelaar, die het land moest ontvluchten om te ontkomen aan zijn schuldeisers. Zodra hij een nieuw bestaan had opgebouwd, liet hij zijn gezin, dat met de brokken achterbleef, overkomen. Met hen reisde mijn overgrootvader mee.
Toen zijn meisje zwanger van hem bleek te zijn, besloten ze te trouwen. Uit dat huwelijk werden twee jongetjes geboren. Mijn opa en zijn oudere broer. Kort daarop overleden mijn overgrootvader en zijn vrouw aan de Spaanse Griep. De Amerikaanse autoriteiten ontdekten bovendien het verleden van zijn schoonvader. Zij dreigden hem uit te zetten, waarop hij zich in wanhoop het leven benam. Uiteindelijk werd mijn opa als 8-jarige, met zijn oudere broer en de jongste kinderen van zijn schoonvader, op de boot naar Holland gezet. Daar moest hij het maar uitzoeken. Later verloor hij ook nog eens zijn vrouw.
Ja, wat drijft je dan om dat uit te pluizen? De brieven die mijn overgrootvader vanuit Amerika naar het thuisfront stuurde, zijn bewaard gebleven. Bij mij ging het kriebelen toen mijn moeder die een keer liet zien. Bepaalde delen van zijn leven wist zij zich nog wel te herinneren, maar niet alles. Toen dacht ik: dit verhaal moet bewaard blijven voor de toekomstige generatie in onze familie. Ik ga uitzoeken hoe het precies is gegaan.”
Behalve politicus bent u ook vader van twee dochters. Wat kunnen zij leren uit de twee boeken die u over uw grootvader schreef?
„Dat je in het leven niet te gauw moet zeuren. Dat je tevreden moet zijn met wat je hebt. Veel jongeren mopperden het afgelopen jaar over corona en de lockdownmaatregelen, waardoor ze bijvoorbeeld niet konden uitgaan. Als je dan op je laat inwerken wat mijn opa allemaal heeft moeten doorstaan, denk ik: mwa.”
Welk deel uit zijn levensverhaal greep u het meeste aan?
„Uiteindelijk toch zijn overlijden. Opa was een man met een vast geloof. Niemand heeft uit zijn mond ook maar één onvertogen woord gehoord. Toen hij op zijn uiterste lag, dacht ik: nu zal de hemel wel snel voor hem opengaan. In plaats daarvan werd alles zwart.
Mijn oma ging in Wilnis naar de hervormde kerk, hij leefde kerkelijk mee met de gereformeerde gemeente van Mijdrecht. Vanuit beide kerken werd hij pastoraal begeleid, en tegen iedere ouderling die bij hem langskwam, zei hij: Voor mij is er geen behoud.
Pas twee dagen voor zijn overlijden werd het licht. Een ouderling wilde een stukje uit de Bijbel met hem lezen dat hij thuis had voorbereid, maar vlak voor hij begon, bladerde hij door naar Psalm 56. Daar las hij: „Gij hebt mijn ziel gered van de dood.” Op zijn vraag „Gelooft u dat?” mocht mijn grootvader uiteindelijk ja antwoorden. „Ja”, zei hij, „dat staat er ook voor mij.” Dat het zo met hem eindigde, ja, dat blijft mij altijd bij.”
Waarom?
„Net als mijn opa moet ook ik me ooit verantwoorden voor alles wat ik heb gedaan. Dat benauwt me weleens; niet alleen als ik ’s zondags in de kerk zit, maar ook in het Kamergebouw. Als de drempel die hij over moest zo hoog lag, hoe moet het dan straks met zo’n lanterfanter als ik? Soms ben ik jaloers op mensen die heel onbevangen kunnen spreken over Jezus. Zo onbevangen dat ze het mijn opa als het ware iedere dag van hun leven durven nazeggen: „Hij heeft mijn ziel beveiligd voor de dood.”