In luttele uren tijd zaaide Anders Breivik in de zomer van 2011 dood en verderf op een Noors jongerenkamp. Tien jaar later strijden verdriet en vastberadenheid bij overlevenden om voorrang. „Ik zet het gevecht tegen de haat voort.”
Oslo, 22 juli 2011. Om vijf voor half vier in de middag ontploft een bom voor het kantoor van de Noorse premier. Het gebouw raakt zwaar beschadigd, evenals enkele ministeries en het kantoor van de krant VG. Er vallen acht doden.
Terwijl in de Noorse hoofdstad chaos en paniek heersen, is Anders Behring Breivik al op weg naar het Utøya, zo’n 40 kilometer ten noordwesten van Oslo. Op het eiland is het jaarlijkse zomerkamp van AUF, de jongerenorganisatie van de regerende Arbeiderspartij, aan de gang.
Breivik is verkleed als politieman en doet zich voor als ordehandhaver die poolshoogte op het eilandje komt nemen na het nieuws over de bomaanslag in Oslo. Gewapend met een geweer en een pistool opent hij plotseling het vuur op de nietsvermoedende kampgangers. Methodisch gaat hij rond. Uiteindelijk doodt hij 69 mensen, voor het merendeel tieners. Hij schiet zelfs op jongeren die in paniek in het fjord zijn gesprongen om aan de kogels te ontkomen. Tientallen anderen raken gewond.
Tien jaar later heeft de extreemrechtse Breivik inmiddels een deel van de 21 jaar gevangenisstraf die hem is opgelegd, uitgezeten. Na afloop van die termijn kan zijn detentie telkens met 5 jaar worden verlengd.
De veroordeling van Breivik kan echter de diepe wonden die zijn geslagen nauwelijks verzachten. Veel overlevenden worstelen met het trauma van de dramatische gebeurtenissen van destijds.
Sindre Lysø was vijftien tijdens de aanslag op Utøya. Inmiddels is hij secretaris-generaal van AFU, die destijds het zomerkamp op het eiland organiseerde. Nog altijd voelt hij zich „heel ongemakkelijk” als hij over zijn ervaringen van toen spreekt.
Met een meisje dat hij niet kende, vluchtte hij de struiken in toen het schieten van Breivik begon. „We waren bang; we wisten echter toen nog niet waarvoor en voor wie we ons eigenlijk moesten verstoppen.”
Als de politie eindelijk op het eiland arriveert, zijn veel jongeren bang om uit hun schuilplaats te komen. Want de dader had immers ook een uniform aan. „De eerste dagen wisten we niet wat er met onze vrienden was gebeurd”, aldus de Noor.
Tien jaar later kan Lysø de zaken wat meer in perspectief zetten. „De terroristische aanslagen van 22 juli 2011 waren een aanval op Noorwegen en onze democratie”, zegt hij. „Maar ze waren ook gericht tegen de AUF en de Arbeiderspartij. Het bloedbad op Utøya en de aanslag op de regeringsgebouwen werden gepland en uitgevoerd door een extreemrechtse terrorist. In zijn wereldbeeld waren de sociaaldemocraten de belangrijkste vijand. Hij kon zijn haat ongestoord opbouwen. En op het laatst geloofde hij dat hij mensen mocht doden voor de waarden waarin hij geloofde.”
Donderdag neemt Lysø deel aan de officiële herdenking, zowel in Oslo als op Utøya. „Na de aanslagen van 22 juli huilden we vaak samen, troostten we elkaar en hielden we elkaar vast. Nu moeten we schouder aan schouder staan in het gevecht tegen extreme standpunten en onze vrijheid gebruiken om anderen te verdedigen. Dat zijn we verplicht aan de 77 mensen die toen zijn omgekomen.”
Veel overlevenden vonden die veerkracht om de gebeurtenissen van tien jaar geleden een plek te geven. Fotograaf Andrea Gjestvang volgde diverse slachtoffers de afgelopen tien jaar en portretteerde hen op verschillende leeftijden.
Zijn indrukwekkende verslag toont niet alleen op indringende wijze de fysieke littekens die de aanslagen hebben achtergelaten, maar tekent ook de hoop en vastberadenheid van de overlevenden. En vooral de wens van een normaal bestaan. „Ik wil trouwen en een gezin stichten. Een huis kopen, een auto, een hond en een baan hebben. Geen ambitieus leven”, zegt Aleksandr Sandberg die zich tijdens de schietpartij onder een bank in een school verborg.