De Nationale Dodenherdenking gaat steeds minder over de Tweede Wereldoorlog, en steeds meer over ”iedereen erbij betrekken”. Daarmee verdwijnt de kern uit het zicht.
Herdenkingen veranderen met de tijd. Dat is goed zichtbaar aan de geschiedenis van de Nationale Dodenherdenking. Kort na de Tweede Wereldoorlog ging het op 4 mei nog uitsluitend over militairen en verzetshelden die in de oorlog het leven hadden gelaten. Dat paste in het verhaal dat Nederlanders zichzelf in die eerste tijd graag vertelden: dat ze een land van verzetsstrijders waren geweest. Ook al wisten ze misschien in hun hart best dat de meeste vaderlanders tijdens de oorlog een beetje bang hadden toegekeken, dat ze vooral zo goed mogelijk zichzelf en hun families door die moeilijke jaren hadden heengeloodst.
Pas in 1966 –onvoorstelbaar, toen pas– kwam er bij de nationale herdenking aandacht voor de slachtoffers van de Holocaust. Alsof die slachtoffers er eerst niet eens mochten zijn. Hoe schrijnend dat geweest moet zijn, wordt nog onderstreept door de verhalen van teruggekeerde Joodse Nederlanders over verloren Joodse bezittingen, achterstallige rekeningen en gebrek aan opvang. Niemand die het in die tijd over schadevergoedingen had.
Intussen ging de herdenking al vanaf de jaren zestig niet meer alleen over de gevallenen tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar ook over de Indië- en Koreaveteranen. Later werd dat uitgebreid tot alle Nederlanders die vanaf de Tweede Wereldoorlog door oorlogshandelingen of bij VN-vredesmissies waren omgekomen. En vanaf 1981 werd er bovendien aandacht gevraagd voor slachtoffers van racisme en onverdraagzaamheid. Je kunt zeggen: zo langzamerhand herdenken we iedere Nederlander die ooit door geweld om het leven is gekomen.
Diversiteit en zelfkritiek
Maar alsof dat nog niet genoeg is vindt het Nationaal Comité 4 en 5 mei nu dat er de komende jaren meer aandacht moet komen voor diversiteit en zelfkritiek. Dat staat, volgens het Historisch Nieuwsblad, in het beleidsplan voor 2021-2025. Er moet actief gewerkt worden aan een gevoel van verbondenheid tussen Nederlanders, want niet iedereen herkent zich zomaar in het Nederlandse verhaal over de oorlog. Ook mensen met een vlucht- of migratieachtergrond moeten zich kunnen verbinden met de herdenking.
Na de ongelukkige vergelijking tussen Joden en Marokkanen van schrijver Arnon Grunberg, de spreker van vorig jaar, was er dit jaar dus een Marokkaans-Nederlandse spreker uitgenodigd. Abdelkader Benali. Maar die keuze alleen al leidde tot zoveel ophef en zulke heftige reacties –vanwege een paar oude uitspraken van Benali over Joden– dat hij zich terugtrok.
In zijn plaats werd Roxane van Iperen naar voren geschoven, de schrijfster van ”’t Hooge Nest” (over twee Joodse zussen tijdens de oorlog). Zij sprak in haar lezing over „loskomen van gekozen herinneringsmodellen” en over „meerstemmigheid”, over „toevallige slachtoffers en toevallige daders” en „de donkere kant van Nederland onder ogen zien”.
Dat alles past helemaal bij de huidige trend: er is nauwelijks een groot verhaal meer, er zijn alleen kleine verhalen van afzonderlijke mensen, en die moeten allemaal gehoord worden. Genuanceerde verhalen van daders én slachtoffers én mensen die aan de kant probeerden te blijven staan. Alleen zo kun je de geschiedenis recht doen, is de heersende opvatting.
Tekenend is dat menige journalist zich rond 4 mei op het persoonlijke verhaal van een familielid stort. Een opa die het bombardement op Rotterdam meemaakte. Een oom die in Duitsland omkwam. Een moeder die ondergedoken zat. Enzovoort. Elke zichzelf respecterende krant had de afgelopen week wel zo’n artikel. En die kleine verhalen zijn absoluut belangrijk, daar wil ik niets aan afdoen. Het is goed en nodig om ze aan te horen en op te schrijven – nu het nog kan. Dat is de taak van de geschiedschrijving.
Daders en slachtoffers
Maar de vraag blijft wel: moeten ál die mensen op 4 mei herdacht worden? Of ze nu dader of slachtoffer waren, of ze nu heldhaftige daden verricht hebben of gewoon maar bezig waren met overleven? Als we dat doen, gaat zo’n herdenking eigenlijk alleen nog maar over onszelf. Het gaat niet meer om hoe het toen was, het gaat er alleen om dat wij er allemaal bij horen en allemaal onszelf erin kunnen herkennen. Of onze familie nu in Nederland woonde of niet, of onze grootouders nu in het verzet zaten of NSB’er waren.
Geen misverstand, natúúrlijk vind ik dat iedereen erbij hoort en dat je mensen nooit mag aankijken op wat hun ouders of grootouders hebben gedaan. Maar ik vind ook dat je de daden van die ouders of grootouders mag beoordelen in termen van goed en kwaad. Goed en kwaad zijn niet evenveel waard. Juist op 4 mei, als we de slachtoffers van de oorlog herdenken, mag dat duidelijk gezegd worden. Zoals Angela Merkel deed in haar toespraak op Bevrijdingsdag. Zij had het niet over de vrijheid om jezelf te zijn (de invulling van ”vrijheid” die je tegenwoordig vaak hoort), maar over vrijheid in verantwoordelijkheid. Over de waarden van een samenleving, over goed en kwaad, over schuld. Over lessen trekken uit het verleden. Over dingen die nooit vergeten mogen worden.
Als je aan diversiteit en inclusiviteit wil werken, kun je dat op talloze manieren doen. Creëer desnoods een speciale ”Verbindingsdag”, en ga dan helemaal los met toespraken over meerstemmigheid en veelkleurigheid en saamhorigheid. Maar gebruik er niet 4 mei voor. Die dag is ervoor om los te komen van jezelf, je eigen groep en je groepsbelang, en de blik naar buiten te richten. Naar wat er gebeurde, toen en daar. Het gaat niet om jou, het gaat erom dat je respect toont voor de slachtoffers van toen, ook als ze geen familie van je waren. Dat je recht probeert te doen aan het verleden.