Binnenland

Waar bleven na de oorlog de landerijen van Mozes de Haas?

Wat er na de Tweede Wereldoorlog met de landerijen van haar grootvader Mozes de Haas is gebeurd? Janny Roos uit Amstelveen heeft geen enkel idee.

Betsy Biemond-Boer
5 May 2021 09:45
Een woning aan het Jonas Daniël Meyerplein, juli 1944. De gemeente liet houten platen tegen de Joodse huizen spijkeren om diefstal tegen te gaan. De kosten hiervoor vorderde de gemeente Amsterdam na de oorlog op teruggekeerde Joodse eigenaren terug. beeld BeeldbankWO2
Een woning aan het Jonas Daniël Meyerplein, juli 1944. De gemeente liet houten platen tegen de Joodse huizen spijkeren om diefstal tegen te gaan. De kosten hiervoor vorderde de gemeente Amsterdam na de oorlog op teruggekeerde Joodse eigenaren terug. beeld BeeldbankWO2

De Joodse Janny Roos-de Haas overleefde de Tweede Wereldoorlog doordat ze als vierjarige kleuter samen met haar jongere broertje kon onderduiken bij een arm boerengezin in Boxtel. Haar grootmoeder was ook ondergedoken, maar haar grootvader niet. De ontwikkelde veehandelaar uit Rotterdam, die ook verschillende landerijen in eigendom had, wachtte de anti-Joodse maatregelen van de bezetter niet af. Toen hij de Duitsers in mei 1940 Amsterdam zag binnentrekken, pleegde hij zelfmoord.

Janny’s ouders overleefden wel op hun afzonderlijke onderduikadressen. Wat er met de onroerende goederen van haar opa is gebeurd, weet ze niet. „We vermoeden dat het geld is opgegaan aan de kosten van mijn onderduik, maar bewijs daarvoor hebben we niet. Maar hoe vind ik dat ooit uit?”

Heel waarschijnlijk is dat haar vader de onroerende goederen onder dwang van de Duitsers van de hand heeft moeten doen. De vraag of deze gedwongen onteigening na de oorlog is rechtgezet staat de laatste jaren weer volop in de belangstelling; nadat in 2013 bleek dat de gemeente Amsterdam teruggekeerde Joden een boete oplegde voor in de oorlog niet betaalde erfpachtbelasting.

In de loop van 1941 vaardigden de Duitsers enkele verordeningen uit waarmee Joden verplicht werden hun onroerende goederen aan te geven. Landbouwgronden die in Joodse handen waren moesten vervolgens verkocht worden aan niet-Joden. Omdat de Joodse eigenaars zelf betrokken waren bij de verkoop had dit nog enigszins de schijn van legaliteit, al was weigeren geen optie.

Die schijn was er niet meer bij de huizen en andere panden die Joden afhandig werden gemaakt, zonder enige instemming of vergoeding. Na deportatie van de Joodse eigenaren werden hun panden overgedragen aan de Niederländische Grundstückverwaltung, die het beheer vaak overliet aan particuliere beheerders of makelaars.

Zeker in grote steden ontstond een lucratieve handel in het geroofde Joods onroerend goed. De transacties werden vastgelegd in de zogenaamde Verkaufsbücher, die voor het grootste deel bewaard zijn gebleven.

17081401.JPG
Het door NSB-burgemeester H. Westra geleide college van B en W van Den Haag wist in de oorlog via collaborerende beheerkantoren voordelig aan Joodse huizen te komen – onder meer panden aan de Nieuwe Haven. Foto: De Nieuwe Haven in 1946. beeld HGA

Ongeldig verklaard

Nog voor het einde van de oorlog nam de Nederlandse regering in Londen een wet aan die beoogde zoveel mogelijk de vooroorlogse situatie te herstellen. De verkopen in de oorlog werden door dit wetsvoorstel dus ongeldig verklaard, tenzij de koper kon aantonen te goeder trouw te zijn geweest.

Het naoorlogs rechtsherstel liep via een verzoekprocedure van de gedupeerde, waarbij de oorlogskoper in het gekochte pand kon blijven wonen totdat er een schikking was getroffen. De Nederlandse regering voelde zich niet verantwoordelijk of aansprakelijk voor de daden van de Duitse bezetter. Het op orde brengen van de eigen financiën had voor zowel de Rijksoverheid als de gemeenten de meeste prioriteit. Overlevenden en erfgenamen moesten daarom veel tijd en geld investeren in het terugvorderen van hun bezittingen.

Kritiek

De kosten van het rechtsherstel en de lage huizenprijzen leidden ertoe dat veel oorlogsslachtoffers er financieel toch op achteruit gingen, vergeleken met de situatie voor de oorlog. Voor veel Joodse overlevenden en nabestaanden was het proces van rechtsherstel in Nederland na de Tweede Wereldoorlog daardoor een slepende en traumatische ervaring.

In de loop van de jaren 90 kwam er steeds meer kritiek op de wijze waarop het rechtsherstel had plaatsgevonden. In Nederland werden er, in navolging van het buitenland, verschillende commissies ingesteld die het rechtsherstel onderzochten. Uiteindelijk leidde dit in 2000 tot het sluiten van akkoorden tussen rijksoverheid, verzekeraars, banken en effectenbeurs én vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. In totaal werd 764 miljoen gulden gestort aan het MAROR-fonds, dat staat voor Morele Aansprakelijkheid ROof en Rechtsherstel. Ruim de helft van dit bedrag werd betaald door de Rijksoverheid. Het geld was bedoeld als finale kwijtschelding op alle niveaus, ook dat van de gemeente.

Boetes

In maart 2013 bleek echter dat juist op lokaal niveau nog heel wat uit te zoeken en recht te zetten was. Bij de digitalisering van het archief van het ontwikkelingsbedrijf van Gemeente Amsterdam kwam boven tafel dat deze gemeente na de Tweede Wereldoorlog zo’n driehonderd Joodse huiseigenaren boetes had opgelegd voor het in de oorlog niet betalen van erfpachtbelasting. Toenmalig burgemeester Eberhard van der Laan gaf daarop aan het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudie de opdracht dit tot de bodem uit te zoeken.

17081400.JPG
Hinke Piersma. beeld Youtube

Met de uitvoering van dit onderzoek werden Jeroen Kemperman en Hinke Piersma belast. Piersma, senior onderzoeker bij het NIOD: „Wij vergeleken de situatie in Amsterdam met andere steden. De erfpachtboetes golden speciaal voor Amsterdam, maar verder week het Amsterdamse gemeentebeleid niet af van dat van andere gemeenten. Voor elke gemeente had het op orde brengen van het gemeentelijk huishoudboekje de hoogste prioriteit. De gemeente Amsterdam zag voor zichzelf geen rol om Joodse huiseigenaren te ondersteunen bij de extra moeilijkheden waarvoor deze zich geplaatst zagen. Geen uitzondering voor Joden, zo was al het beleid van de regering in Londen, en op dat standpunt bleef men staan.

Dat kwam enerzijds omdat men dacht dat het antisemitisme in de hand zou werken als Joden als aparte categorie werden behandeld, maar ook omdat men vond dat de schade aan de Joodse gemeenschap niet door toedoen van het Nederlandse bestuur was ontstaan – en dus ook niet gedragen hoefde te worden. Met de ogen van nu beoordelen we dat inmiddels heel anders.”

17081402.JPG
Hoofdingang van de Portugese synagoge in Amsterdam ten tijde van de eerste eredienst na de bevrijding in 1945. beeld ANP/Cas Oorthuys

Vliegwiel

Intussen digitaliseerde het Nationaal Archief de Verkaufsbücher. Op deze bron doken de onderzoeksjournalisten van Pointer en maakten daar in 2020 een uitzending over Piersma: „Dat heeft als een soort vliegwiel gewerkt. Steeds meer gemeenten realiseren zich dat eigenlijk niet goed is uitgezocht wat hun rol is geweest het rechtsherstel van Joden. Op dit moment weet ik van onderzoeken in bijvoorbeeld Rotterdam, Leeuwarden, Zwolle, Assen, Arnhem, Eindhoven, Nijmegen, Winterswijk en Groningen. Sommige onderzoeken lopen via het NIOD, zoals in Rotterdam en Zwolle. Wij werken graag mee, maar benadrukken wel het belang van contextueel onderzoek. Dat we inmiddels anders denken over wat moreel juist is als het om rechtsherstel gaat, is duidelijk. Maar de vraag is: welke visies en opties waren er tóén, en hoe werden deze door de verschillende betrokkenen geïnterpreteerd en benut?”

Is het voor alle gemeenten van belang om uit te laten zoeken hoe omgegaan is met het rechtsherstel?

„Gemeenten moeten niets natuurlijk, maar de maatschappelijke vraag ligt er nu wel. Mensen willen weten of in hun gemeente op een goede manier is omgegaan met de bezittingen van hun Joodse naasten, en ook of bezittingen van de gemeenschap en van omgebrachte Joden zonder directe erfgenamen zijn teruggegeven.

Ook voor nabestaanden is dit een belangrijke vraag. In veel gevallen is er wellicht een regeling getroffen, maar is dit hen niet bekend. Dat alles maakt dat alle gemeenten waar Joden woonden tijdens de Tweede Wereldoorlog zich heel serieus zouden moeten afvragen welke taak er voor hen ligt.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer