Kuiterts lege testament
„Schiften moet je willen en vooral durven: de stap maken van niet durven weggooien naar niet langer bewaren.” Prof. dr. H. M. Kuitert vierde dinsdagavond in Amsterdam zijn 80e verjaardag. Ter gelegenheid daarvan verschenen twee nieuwe publicaties, één van en één over hem. In een soort terugblik, onder de titel ”Schiften”, maakt Kuitert zijn testament op: een leeg testament.
”Wat er in de christelijke geloofswereld toe doet en wat niet”, zo luidt de ondertitel van zijn boek (uitg. Ten Have, Baarn). Het bundelt een aantal opstellen die nog niet eerder verschenen zijn, onder meer zijn lezing ter gelegenheid van het in ontvangst nemen van de vrijzinnige Opzoomerprijs in 1999. Vrijzinnig is Kuitert inmiddels al lang en hij schaamt zich er ook niet voor. „Met het christendom is niet het laatste woord over God gesproken”, zei hij tijdens de uitreiking van genoemde prijs. „En de vrijzinnigheid mag van geluk spreken dat er een orthodoxie bestaat, waartegen ze moet optornen. Het houdt haar klein in aantal, maar levend, bij de tijd, en creatief.”
Wat wil die man toch? Kan het niet eens ophouden? Deze (publieke) vragen stelt Kuitert nu ook zichzelf. Hij zegt dat hij niemand het geloof afneemt, maar wel het vertrouwen op de leer, de overgeleverde dogma’s. Ze vormen een „theoretisch gebouw” dat het niet langer houden kan. En het is veel dat volgens hem onhoudbaar is, zo blijkt opnieuw uit deze bundel: het geloof in een persoonlijke, drie-enige God; de Bijbel als openbaring (van kennis) over God, mens en wereld (voor Kuitert een vorm van bijgeloof: de Bijbel is slechts verbeelding); Jezus als God („hij kwam om voor ons het kruis te dragen? In werkelijkheid liep hij het op, werd hij het slachtoffer van mensen die hem kwijt wilden”); het leven na de dood. Onder het kopje ”over en uit” schrijft Kuitert in ”Voor een tijd een plaats van god” (zijn laatste boek): „Het christendom heeft ons met zijn geloof in een leven na dit leven op het verkeerde been gezet.” „Jezus leeft in eeuwigheid, zegt u? Ook dat kan mijn sterven niet verhelpen”, zei hij in een RD-interview ter gelegenheid van zijn 50-jarig jubileum als predikant in 2000.
Triest is het om zijn levensloop te lezen. Harry Kuitert begon als „gelovig, gereformeerd jongetje”, was dominee in Scharendijke, waar hij bij dorpstimmerman Ornée „een kruis bestelde om aan de muur te hangen, een tafeltje om de statenbijbel op te leggen, met een knielbankje ervoor, om mij te oefenen in het gebed.” De devotie spoelde weg tijdens de watersnood van 1953, (leerstellige) vragen kwamen op, de benoeming tot studentenpredikant in Amsterdam bracht alles in een stroomversnelling.
De „basisontdekking” vond plaats in 1974, in zijn boek ”Zonder geloof vaart niemand wel”, waarin Kuitert „durfde” (zo schrijft hij) uit te spreken: alles wat we over Boven zeggen komt van beneden, ook als we zeggen dat het van Boven komt.
Nu schrijft Kuitert in ”Schiften”: „Eigenlijk is alles wat ik sedertdien heb geschreven een uitwerking, precisering, toespitsing van deze grondregel.” Zo groot zijn de veranderingen volgens hem nu ook weer niet: ze lijken meer op het passeren van telkens een andere wissel, maar met dezelfde trein. Telkens wilde hij het weer beter zeggen, definitiever. Hij is anders gaan aankijken tegen onhoudbare geloofswaarheden. Wat? zegt hij. Ze zíjn geen waarheden! De fout is volgens Kuitert dat we onze geloofsvoorstellingen als stellingen en feiten over de werkelijkheid beschouwd hebben: geloof is een erfenis van vroeger, en dat is de erfenis „van verbeelding.”
De hamvraag is of Kuitert geen atheïst is geworden. Hij zegt dat je God niet kunt onderzoeken, maar dat je wel studie kunt maken van wat mensen over God zeggen. Theologen hebben er voor „doorgeleerd” om deze voorstellingen (vooral kritisch) te onderzoeken. Maar God is voor hem geen Persoon of bovenwereldlijk Wezen, zo stelde hij in zijn boek ”Over religie”, maar een Macht. Of, zoals hij het nu noemt: „Eerst waren er mensen, en toen goden, toen God, en toen de christelijke God. Daar helpt niets aan.”
In ”Schiften” lijkt de theologie in een leeg universum terecht te zijn gekomen: „De leer is een spel geworden met symbolen, de theoloog gooit ze als een goochelaar in de lucht en kijkt of hij ze weer in de juiste volgorde kan opvangen, dan wel of een andere volgorde ook goed is.”
Het is de grote vraag in hoeverre dr. Kuitert nog invloed heeft. Het viel de VU-filosoof dr. G. J. Buijs op dat een bijeenkomst over Kuitert in de Westerkerk, enkele jaren geleden, alleen mensen van middelbare leeftijd en ouderen trok. Op de Vrije Universiteit, waar Kuitert van 1965 tot 1989 ethiek en dogmatiek doceerde, is de periode van Kuitert voorbij, zo laat een nieuwe generatie van theologen als dr. C. van der Kooi, dr. E. Talstra en dr. A. van de Beek zien. Thema’s van de klassieke theologie worden weer opgepakt. In plaats van de vrijzinnigheid, gestoeld op een achterhaald, enghartig redebegrip, doen andere invloeden zich gelden, zoals evangelicale en charismatische.
In de dinsdag verschenen bundel ”Harry Kuitert: zijn God” (Ten Have), waarin schrijvers, theologen en filosofen over ”de God van Kuitert” hun zegje doen, typeert de Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur Kuitert als een typische verlichtingstheoloog. Zo ook de Groninger theoloog dr. L. J. van den Brom. De Verlichting stoelde immers op het adagium jezelf van je verstand te bedienen. Bert Musschenga ziet Kuitert als de theoloog die de autonomie van de ethiek tegenover kerk en theologie bepleitte. Een theoloog die al het spreken over Boven van beneden ziet, houdt alleen het beneden over. Zijn eigen ervaring. Heel onthutsend komt dat in ”Schiften” naar voren: „Het religieuze wonder laat zich ontdekken aan wie we zelf zijn, bij de mens moet je insteken!”
In deze tijd van felle discussies over de islam is het interessant wat Kuitert zegt over deze religie. Hij ziet moslims en (orthodoxe) christenen op één lijn omdat ze de Bijbel en de koran als „geautoriseerde informatie van Boven” lezen in plaats van als religieuze mythe. „Het grote verschil tussen bijbel en koran, tussen bijbel en veda’s enzovoort, is dat de bijbel ónze mythe is: wíj zijn erbij groot geworden, opgevoed.” Kuitert ziet de theocratische claim van de islam als onverenigbaar met de moderne rechtsstaat. Wie tegen de moderne, liberale staat ingaat, moet erop rekenen ingerekend te worden door de staat. „Voor zijn eigen gevoel is hij martelaar voor het geloof, voor de staat is hij in meer of mindere ernstige overtreding.”
Wat blijft er dan over om in te geloven? Het is voor het eerst dat Kuitert nu het aangewezen zijn op de ander noemt. „Het enige wat er toe doet, is de onrustig makende ervaring dat er mensen in de buurt zijn die op ons zijn aangewezen. Alleen als God of Allah een andere naam voor dezelfde ervaring betekenen, alleen dan is hun gewicht gelijkwaardig aan deze oerervaring.”
Kuitert blijft eenzaam in zijn eigen verbeelde werkelijkheid.