Zendingswerker Tim Verduijn (GZB): Leren van de wereldkerk
De wereldkerk kan Nederlandse christenen veel leren, onder meer over de sombere Psalm 88, vindt Tim Verduijn. Deze maand ging de oud-zendingswerker met pensioen.
De huiskamer van Verduijn is vol herinneringen aan zijn leven in de zending. Prominent in de hoek pronkt een ruim anderhalve meter hoge giraffe. Verder staan er attributen uit allerlei werelddelen: beeldjes uit Afrika, een avondmaalsbeker uit Nepal, spulletjes uit Peru. De laatste komen van zijn zoon Sander die daar nu werkt. Meest opvallend zijn de vele olifanten, bijeen gespaard door zijn vorig jaar overleden vrouw Elsbet, met wie hij vele zendingsreizen ondernam.
Het echtpaar Verduijn werkte vanaf 1982 voor Woord en Daad in Haïti: hij als landbouwkundige, zij als verpleegster. In 1990 werden ze door de Gereformeerde Zendingsbond (GZB) uitgezonden naar het Afrikaanse Oeganda. In Kenia was hij in dienst van de Zuid-Sudanese ontwikkelingsorganisatie Across. Vanaf 2000 werkte Verduijn op het GZB-kantoor in Driebergen, onder meer als regiocoördinator Oostelijk Afrika en Zuidoost-Azië.
Niet alleen zijn huis, maar ook zijn hoofd zit vol herinneringen. Hij herinnert zich mensen als bisschop Anthony Poggo uit Zuid-Soedan, met wie hij van hart tot hart sprak. Met de christen Paulus uit India, die hij maar een keer heeft ontmoet, heeft hij nog regelmatig telefonisch contact. Ze leven met elkaar mee en bidden samen.
Hoop
Diverse momenten gaan niet meer weg uit zijn geheugen. Een ervan is een meditatie van een Zuid-Soedanese predikant tijdens een vergadering van de organisatie Across in Zuid-Soedan. „Ik was daar een jaar of zes geleden, tijdens de burgeroorlog. Het was een enorme puinhoop in het land. De predikant die de dagopening hield, las Psalm 88, de meest sombere psalm die er is. Hij zei dat daarin het beeld getekend werd van zijn land, maar hij voegde eraan toe: „Desondanks blijven we bidden en hopen.””
Verduijn was ongeveer vier jaar geleden aanwezig bij de doop van een vrouw in Thailand. „Een zendeling was haar dorp binnengekomen, had het Evangelie met een aantal mensen gedeeld en er was een Bijbelstudiegroepje ontstaan. Deze jonge vrouw gaf, als eerste uit haar dorp, na verloop van tijd te kennen dat ze gedoopt wilde worden. We stonden, samen met christenen uit omliggende dorpen bij de rivier. Nadat de vrouw de doopvragen beantwoord had, werd ze ondergedompeld in het stromende water. Het was een heilig moment.”
Een ander ogenblik dat hem kippenvel bezorgde, was in 2007 in Rwanda, het land waar in 1994 volksgenoten elkaar hadden vermoord. „Ik was aanwezig tijdens een verzoeningsdienst, waar Hutu’s en Tutsi’s bij elkaar zaten. Daders en slachtoffers praatten er met elkaar. De predikant zei dat wrok niet helpt, maar dat ze moesten vergeven in de naam van Christus. Toen schreven ze hun pijn op briefjes en die werden naar het kruis van Christus voorin de kerk gebracht en in brand gestoken.”
Nederlandse christenen kunnen veel leren van de wereldwijde kerk, volgens Verduijn. Hij wijst op jonge christenen uit Thailand die er direct na hun levensverandering op uitgaan om het Evangelie te delen. „Ze zijn vol van Christus en willen dat doorgeven. Daarvoor hoeven ze niet eerst een evangelisatiecursus te volgen. De liefde tot Christus drijft hen. Ze getuigen blijmoedig van hun geloof.”
Volhouden
De wereldkerk leert ook over volhouden, aldus Verduijn. „Kijk naar de kleine protestantse kerk Unepref in Frankrijk, die het moeilijk heeft, maar de moed niet laat zakken. Kijk naar de kerk in Zuid-Soedan, die zich voelt als de dichter van Psalm 88, maar toch doorgaat met bidden en hopen. Is dat geen waardevolle boodschap voor ons in deze coronatijd?”
We hebben in Nederland de wereldkerk nodig om voluit kerk te zijn, zegt Verduijn. „Laten we onze blik niet naar binnen, maar naar buiten richten en kennisnemen van de rijkdom van de wereldwijde kerk.”