Nooit teruggekeerd van Wangerooge
De slopende dwangarbeid op het eiland Wangerooge en het verwoestende geallieerde bombardement op 25 april 1945 overleeft Krijn Donk. Met tientallen lotgenoten scheept hij in op de Joanna, die hem weer in Nederland zal brengen. Hij komt er nooit aan. „Opoe heeft maanden uit staan kijken.”
Het dramatische overlijden van Krijn voor de vaderlandse kust was lang een open wond in de familie Donk. „Zodra ik thuis ben, hoop ik jullie alles te vertellen”, liet hij vanaf het Duitse Waddeneiland Wangerooge weten. Zo werd later in ieder geval in de familie verteld, al ontbreekt bewijsmateriaal.
In de loop der jaren verschoof de tragedie naar de achtergrond, maar door een bericht in het RD van 23 december kwam de gebeurtenis bij Teunis Donk (79) weer ten volle naar voren. Het artikel vermeldde dat een slachtoffer van de scheepsramp bij Delfzijl na 75 jaar kon worden geïdentificeerd, dankzij DNA-onderzoek. „Dat zal bij oom Krijn nooit gebeuren”, constateert Donk. „Van hem hebben ze nooit iets teruggevonden. Zijn levensgeschiedenis heeft me ten diepste altijd beziggehouden.”
Arbeidsdienst
Krijn Donk groeit op in Streefkerk als dertiende telg in een gezin met veertien kinderen: acht meiden en zes jongens. Vader Teunis verdient de kost als boerendaggelder, moeder Johanna bestiert het huishouden. Alle kinderen gaan na de lagere school meteen aan het werk om het gezinsinkomen aan te vullen. „Ze waren armer dan arm”, zegt Teunis.
Als de Duitsers Krijn oproepen voor de arbeidsdienst, geeft hij daaraan gehoor. Op 5 januari 1943 gaat de dienstplicht voor de boerenknecht in, 12 juni 1943 loopt de termijn af. Zijn ontslagbewijs bleef bewaard. Het illustreert de Duitse behoefte aan registratie. „Grootte in cm. 1697, kleur ogen grijs, kleur haar blond.” Ruim een maand na zijn terugkeer overlijdt broertje Marius, de jongste van de veertien, op 9-jarige leeftijd aan bloedkanker.
In 1944 wordt het gezin opnieuw opgeschrikt door een bericht van de bezetter. Krijn en broer Teun moeten zich melden voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Teun geeft gehoor aan de oproep en wordt tewerkgesteld op een wijnboerderij in Albig, Krijn besluit onder te duiken.
Verraden
Zijn gang na het afscheid van het ouderlijk gezin is met vragen omgeven. „Zo goed als zeker heeft hij eerst in Moordrecht ondergedoken gezeten. Omdat hij daar niet kon blijven, is hij overgebracht naar boer Blokland in Langerak bij Nieuwpoort. Daar is hij in het najaar van 1944 na verraad opgepakt en met een aantal anderen naar Rotterdam gebracht. Mijn vader, Peet Donk, had door zijn werk nogal wat contacten, onder andere met leden van het verzet in Rotterdam. Die waren bereid om de groep gearresteerden, die naar Duitsland zou worden gebracht, op het station te bevrijden. Ze gingen ervan uit dat ze werden bewaakt door landwachters, maar het bleken SS’ers te zijn. De confrontatie daarmee vonden ze te riskant. In al het gedrang pakte mijn vader Krijn bij de arm en zei: „Loop mee, nu kan het”, maar dat durfde oom Krijn niet aan.”
Per trein en schip worden de Nederlanders getransporteerd naar Wangerooge, het meest oostelijke Duitse Waddeneiland, nog geen 10 vierkante kilometer groot. Het is omgevormd tot een vrijwel onneembare vesting van bunkers, schuilkelders een kustbatterij en radarposten. De Nederlandse dwangarbeiders worden door Organisation Todt ingeschakeld voor verdere versterking met het oog op de naderende geallieerden. Het werk is loodzwaar, de mannen worden gevoed met verdunde erwtensoep en waterige koolsoep.
Bombardement
Op 25 april 1945 wordt het eiland ’s middags om vijf uur totaal onverwacht gebombardeerd door een formatie van 482 geallieerde bommenwerpers. In een kwartier tijd laten ze 6000 bommen vallen. Het inferno kost aan 140 militairen, 120 dwangarbeiders onder wie 48 Nederlanders en 64 dorpsbewoners het leven.
De Nederlanders die de verschrikking hebben overleefd, zeulen na de Bevrijding op 5 mei met hun laatste krachten naar de haven van het eiland. Daar ligt onder meer de Joanna, een gevorderd Nederlands binnenvaartschip. De 24-jarige kapitein Heinz Werner Baumeister, in dienst van de Kriegsmarine, is bereid hen naar Delfzijl te brengen. Hij maakt de reis onder de naam Piet Visser, de oorspronkelijke eigenaar van het schip, woonachtig in Sliedrecht.
Op 7 mei verlaat het schip Wangerooge. Vanwege tussenstops en droogval van het wad komt pas tegen de middag van 9 mei Delfzijl in zicht. De zon schijnt, de opvarenden zijn goedsmoeds, vanaf het dek klinkt gezang. Totdat een immense explosie alle andere geluiden versmoort. Een zeemijn rijt het schip uiteen, van de 46 opvarenden komen er 39 om. Slechts een aantal kan worden geïdentificeerd. Bij de berging van de Joanna in 1947, door Van den Tak’s Bergingsmaatschappij Rotterdam, worden nog vijf lichamen geborgen.
Advertenties
Kort na de ramp reist Peet Donk naar Delfzijl. „Die tocht heeft m’n vader dagen gekost”, weet Teunis. „Ik heb het hem vaak horen vertellen.” In Delfzijl ontmoet Peet marechaussee Jan den Ouden, afkomstig uit Nieuw-Lekkerland, die bereid is hem te helpen. „Met een sleepboot van de Brigade Delfzijl zijn ze naar de rampplek gevaren, maar ze troffen er niets meer aan.”
Vader Teun laat begin juli 1945 een berichtje plaatsen in de krant, in de hoop toch nog enige informatie te bemachtigen. „Wie kan inlichtingen geven omtrent Krijn Donk, geb. 11 Dec. 1924, begin mei afgevaren van ’t eiland Wangerooge, bestemming Delfzijl, vermoedelijk voor de haven van Delfzijl op een mijn gevaren. Inl. aan T. Donk, B 41, Streefkerk.”
Op 16 juli 1945 plaatst de familie de „eenige algemene kennisgeving dat op 9 mei 1945 bij zijn vertrek uit Duitschland, nabij Delfzijl, door een noodlottig ongeval van ons is weggenomen onze innig geliefde Zoon, Broeder, Zwager en Oom Krijn Donk in den nog jeugdigen leeftijd van 20 jaar en 5 maanden.”
Zijn moeder kan het nog niet aanvaarden. „Opoe heeft maanden uit staan kijken. Ja, daar raak ik nog steeds emotioneel van. Een keer of zes per jaar bezoek ik haar graf, op de begraafplaats van Streefkerk. Ze is het verlies van twee kinderen in korte tijd nooit te boven gekomen.”
Rouwplechtigheid
Op 23 augustus 1945 komt het officiële bericht van het Nederlandsche Rode Kruis over Krijns overlijden. „Ik wil niet nalaten U namens het Nederlandsche Rode Kruis de verzekering te geven van mijn medeleven bij dit voor U zoo smartelijk verlies”, schrijft directeur J. van de Vosse.
Als definitief duidelijk is dat Krijn is omgekomen, wordt aan huis een besloten rouwplechtigheid gehouden. De hervormde godsdienstonderwijzer A. de Redelijkheid heeft de leiding. „Ik heb een vage herinnering aan een groep mensen die zaten te huilen”, zegt Teunis, terwijl hij de tranen van zijn wangen veegt.
Een lichtpunt in alle verdriet is dat broer Teun wel terugkeert uit Duitsland. Tegen het eind van de oorlog, met de val van nazi-Duitsland in zicht, besluit hij met wat kameraden ervandoor te gaan. Via de Belgische Ardennen lopen ze in een aantal weken naar Holland. Totaal uitgeput arriveert de dwangarbeider in Streefkerk, waar de familieleden hem nauwelijks herkennen. „Die man is later wijd en zijd bekend geworden onder het volk Gods”, zegt zijn naamgenoot. „Teun Donk uit Papendrecht was een begrip.”
Monument
Op 8 mei 2013 wordt in Delfzijl een gedenkteken voor de slachtoffers van de Joanna onthuld, in de vorm van een scheepsboeg. Er wordt gewerkt aan een aanvullend monument: een tweede boeg met daarop de namen van de omgekomen opvarenden van het rampschip.
De laatste van de veertien kinderen Donk, tante Leentje uit Leiden, overlijdt in december 2019 op 100-jarige leeftijd. „Dat was de oma van minister De Jonge. De rouwdienst is gehouden in de Marekerk in Leiden. Hugo de Jonge was een van de zes kleinkinderen die haar kist droegen.”
De naam van Krijn Donk leeft voort in vijf neefjes die naar hem werden vernoemd. Zijn beeltenis door een staatsieportret dat hij liet maken, zo goed als zeker in de periode tussen zijn terugkeer uit de arbeidsdienst en zijn onderduiktijd. Het keurige pak dat hij draagt moet volgens Teunis geleend zijn. „Daar hadden ze zelf absoluut geen geld voor.”
Het geeft de inwoner van Nieuw-Lekkerland een gevoel van rust dat hij nu een vrij compleet beeld heeft van wat oom Krijn heeft doorgemaakt. „Al zullen er witte vlekken blijven. Hoe verliep de reis van Rotterdam naar Wangerooge? Hoe verging het hem op dat eiland des doods? We zullen het nooit te weten komen. Ik moet het in Gods hand leggen.”