Een bezoekje aan de hoofdstad, na negen uur ’s avonds. Snelweg, parkeerplaats, metro, Amsterdam. Het is allemaal zo bekend. Maar ook zo volstrekt anders dan anders. Nadat de avondklok is ingegaan, lijkt het alsof je het hele land voor jezelf hebt en alles alleen om jou draait.
Eventjes is er een licht schuldgevoel. Want de avondklok is natuurlijk geen leuk experiment om bepaalde geprivilegieerde mensen te laten genieten van leegheid, rust en stilte. Het zijn akelige maatregelen die moeten voorkomen dat er nog meer mensen ziek worden of zelfs sterven aan het coronavirus.
Geen ruimte voor uitgelatenheid dus. Al is het onmogelijk het gevoel van opwinding helemaal weg te drukken als ik in een vrijwel lege Amsterdamse metro stap. Want het openbaar vervoer blijft in bedrijf, ook nadat om negen uur de avondklok in Nederland ingaat. Treinen, bussen, trams en metro’s rijden gewoon. Stipt op tijd. Vertragingen zijn er immers niet in de lege dorpen en steden. Maar ze zijn wel leeg, of bijna leeg.
In de Noord/Zuidlijn, die rijdt van Amsterdam-Noord via het stadscentrum naar Amsterdam-Zuid, zitten net voor negen uur slechts een paar mensen. Je kunt elkaar niet eens beschreeuwen, laat staan besmetten. Maar ook nu blijft het mondkapje verplicht en is het toezicht van medereizigers scherp. Als ik even, om wat lucht te krijgen, het doekje van m’n neus schuif, zie ik heel in de verte een vrouw druk gebaren. Ik begrijp haar niet. Tot ze naar haar neus en mondkapje wijst. Ik steek m’n duim op en trek het beschermingsmiddel snel weer over m’n neus. Hoe ziet ze het op zo’n afstand, vraag ik me af.
Het Centraal Station in de stad is, op een paar boa’s na, leeg. Net als het plein ervoor, waar het normaal gesproken krioelt van de mensen. De kerstverlichting aan het monumentale stationsgebouw brandt nog. Maar de lampjes stralen geen feestelijkheid uit. Eerder iets van verdriet. Maar dat zal m’n eigen projectie zijn.
Wiet
Even stilstaan. Ik verwijder m’n mondkapje –hier mag het– en haal diep adem. Snuif de stilte op. Amsterdam ruikt vanavond niet naar wiet, niet naar uitlaatgassen of etensluchten maar naar… Ja, naar wat eigenlijk?
Links staat de Nicolaaskerk met boven op de koepel het grote, witte kruis. Het verhaal gaat dat tijdens de verplichte verduistering in de oorlog de bezetter het kerkbestuur sommeerde om het lichtgevende kruis te doven. Het zou namelijk een baken voor geallieerde vliegtuigen kunnen zijn. De kerkbestuurders stemden in, op voorwaarde dat de nazi’s ook de lichten in de hoerenbuurt zouden doven. Hoe het afgelopen is, weet ik niet.
Voor me strekt het Damrak zich uit, dat vanaf het station naar de Dam voert. De weg is leeg. Ik kan de neiging niet weerstaan om eventjes midden op de tramrails te gaan staan om een foto te maken. Dan snel weer terug naar het trottoir omdat een politiebus met grote snelheid aan komt rijden. Even later knarst een lege tram voorbij en dan wordt het weer stil.
Nee, toch niet helemaal. Bij de McDonald’s bonst een vrouw op de gesloten deuren. Ze lijkt wanhopig. Binnen staat een medewerker die z’n schouders ophaalt. „Gesloten!” roept hij. „We zijn gesloten!” Teleurgesteld druipt de vrouw af.
Iets verderop zit een man weggedoken in z’n jas op een muurtje bij de Beurs van Berlage. Naast hem staan twee volle plastic tassen met wat z’n huisraad lijkt te zijn. Dakloos, maar wel in het bezit van een moderne mobiele telefoon die z’n volle aandacht heeft.
De Dam
En dan is daar de Dam. Overweldigend in z’n leegheid. Z’n volstrekte leegheid. Nooit zag ik dit plein zo verlaten. Zelfs de anders in groten getale aanwezige duiven houden zich aan de avondklok. Er is immers toch niets te halen nu er geen mensen zijn die ze, bewust of onbewust, wat te snoepen geven.
Het fraai verlichte paleis komt in de totale verlatenheid van de omgeving nog beter tot z’n recht. Het lijkt groter, massiever dan anders. Ooit gebouwd als stadhuis door bestuurders die meenden dat ze vanuit dit gebouw zo ongeveer de hele wereld konden besturen. Ernaast staat de Nieuwe Kerk, die destijds duidelijk moest maken dat de regenten zich zowel koopman als dominee voelden. Met toch wel flink wat meer nadruk op dat eerste, gezien het bouwvolume van het paleis.
Even op een van de stenen bankjes zitten om opnieuw de rust te snuiven. Helemaal stil is het hier trouwens niet. Links en rechts is er het tikkende geluid dat aangeeft dat voetgangers veilig kunnen oversteken. Een geluid dat me hier, door alle omgevingslawaai, nog nooit is opgevallen. Vanavond doet het me denken aan luid tsjirpende cicaden tijdens een zomeravond in een ver vakantieland.
Ik kijk naar het Nationaal Monument. Ook hier geen duif te bekennen. De verlichte zuil priemt naar de donkere nachthemel. Ik herinner me de avond van 4 mei vorig jaar. Toen het hier ook uitzonderlijk leeg was, tijdens de herdenking van de gevallenen.
Herdenking, 4 mei, oorlog. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moet het hier bij tijden ongeveer net zo leeg geweest zijn als nu. Spertijd, heette dat toen. En wie op straat was zonder geldige reden, werd gearresteerd. De avondklok in 2021 lijkt erop. Lijkt. Maar zeker niet meer dan dat. Want de meeste mensen die de oorlog hebben meegemaakt, willen van enige overeenkomst met de huidige avondklok niet weten. Terecht.
Oude Kerk
Een gure wind strijkt over het lege plein. Snel verder. Richting de Oude Kerk. Het oudste gebouw van Amsterdam, dat verblikt noch verbloost van een avondklok. Het heeft wel ergere dingen meegemaakt in z’n eeuwenlange bestaan.
Een man komt schichtig aanfietsen, zet snel z’n fiets op slot en wil z’n huis binnenglippen. Een oudere vrouw met twee aangelijnde hondjes roept hem in onvervalst Amsterdams toe dat hij in overtreding is. Ze lachen. „Neem een hond”, zegt de dame. „De stad is nog nooit zo mooi geweest als nu.” En verder dribbelt ze met haar viervoeters.
De Warmoesstraat is leeg.
Het Damrak is nog steeds leeg.
De roltrappen die toegang geven tot het splinternieuwe metrostation onder het Centraal Station zijn leeg. Maar wat maken ze een leven.
Ook het metrostation zelf is op twee medewerkers van het gemeentelijk vervoerbedrijf na leeg. Ze hebben niks te doen, melden ze. „Gelukkig maar, hè? Je moet er niet aan denken dat een stelletje idioten ook hier de boel komt afbreken.”
Het hek dat in noodgevallen buiten de toegangspoortjes om toegang geeft tot de perrons staat wijd open. Maar brave burger als ik ben, check ik keurig in met m’n ov-chipkaart. De mannen lachen en steken hun duim op. Ze weten natuurlijk ook wel dat er vanavond nul controle is op wat dan ook.
Het perron is leeg. Ach, hoe saai kan zo’n woord worden in tijden van een avondklok.
In de metro is het trouwens drukker dan op de heenreis richting centrum. Dat zullen wel medewerkers van afhaalrestaurantjes of zo zijn, denk ik in een milde stemming.
Koning
Dan vangt de thuisreis aan over zo goed als verlaten snelwegen. Richting de Veluwe wordt het stiller en stiller. Na Barneveld is er geen verlichting meer langs de snelweg en zijn het alleen nog wat vrachtwagens die de leegheid onderbreken.
In m’n thuisstad is het echt uitgestorven. Alle stoplichten springen op groen, speciaal voor mij. Ja, zo voelt dat. Al reageren verkeerslichten natuurlijk gewoon op de sensoren in het wegdek. En omdat er verder geen verkeer is, krijg ik ruim baan.
Zo moet de koning zich voelen als hij het land intrekt, denk ik in een megalomane bui.
De radio brengt me weer met beide benen op de grond. Ik hoor dat het elders in het land opnieuw tot ernstige rellen is gekomen. De ongeregeldheden hebben ten diepste niets met de avondklok te maken, zo meldt een verslaggever.
Ik knik instemmend. Want als het wel met de avondklok te maken had, dan zouden de relschoppers ongetwijfeld net als ik diep onder de indruk zijn geraakt van een leeg, stil land.