Het onderhavige boek is deel 2B van de ”Semper Reformanda-reeks”, waarin deskundigen uit de Gereformeerde Gemeenten theologische bezinning bieden op aangelegen thema’s. Een prachtig en belangrijk initiatief.
Ging het in deel 2A van de serie om het ontstaan en het bestaan van de Schrift, in dit deel gaat het om het verstaan van de Schrift, nader uitgewerkt in klassiek verstaan, anders verstaan en verstaan met het hart.
Enkele typeringen van het boek: collega ds. D. de Wit schetst de manier waarop men in de loop van de eeuwen met de hermeneutische leesregels van de Schrift is omgegaan. Het punt dat hij wil maken is dat er een constante in de geschiedenis is waarin men uitging van de eenduidige betekenis van de tekst, zelfs bij iemand als Origines. De viervoudige Schriftzin uit de middeleeuwen moet dan ook verstaan worden als een eenduidige Schriftzin met een drievoudige toepassing. Zijn betoog loopt uit op de confrontatie met de nieuwe hermeneutiek die vanuit ‘Kampen’ is voorgesteld en waar hij dan ook duidelijk afstand van neemt.
Docent B. van Ojen pleit voor het grondige ambachtelijke handwerk ten aanzien van de exegese en reikt daarvoor een exegetisch model aan om in veertien stappen tot een precies verstaan van de Bijbeltekst te komen. Hierbij gaat het onder meer om het vaststellen van de precieze tekst, het zoeken van achtergrondinformatie en de heilshistorische context, een onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis, gevoeligheid voor structuur en stijl en de vraag naar de Bijbels-theologische verbanden. Terecht merkt hij op dat commentaren pas in een laat stadium geraadpleegd moeten worden.
Oude en Nieuwe Testament
Dr. J. M. D. de Heer geeft een mooi overzicht van hoe er in de geschiedenis is gedacht over de verhouding van Oude en Nieuwe Testament. Kohlbrugge, Miskotte en Van Ruler komen langs. Hij is niet gelukkig met de uitdrukking ”tegoed van het Oude Testament”, omdat er op deze manier geen recht wordt gedaan aan de vervulling van het geheel van het Oude Testament. Om het onderscheid tussen nu en straks aan te geven bepleit hij het onderscheid tussen vervulling en voltooiing. In zijn bespreking van de typologie merkt de auteur op dat de levensgang van Ruth niet als een model voor het christenleven moet worden gezien. Hij eindigt zijn bijdrage met de diepe opmerking dat de geloofskennis van Christus de sleutel is om Oude en Nieuwe Testament te openen.
Vanuit Ridderkerk heeft ds. G. W. S. Mulder geschreven over de vertaling van de Schrift. Zijn bijdrage bespreekt de vertaling van de Septuagint, tal van historische vertalingen en loopt uit op de uitgangspunten en de waardering van de Statenvertaling: „De zaak van de verstaanbaarheid van de Heilige Schrift dient in kerkelijke vergaderingen dan ook hoog op de agenda te staan.” Waarvan akte.
Ds. J. B. Zippro en J. van Mourik schrijven respectievelijk over het wetenschappelijk onderzoek van Oude en van Nieuwe Testament. De kwesties van Schriftkritiek, bronnensplitsing, de geschiedenis van Israël, het onderzoek naar het leven van Jezus, het synoptisch vraagstuk, het Paulus-onderzoek, de ethische Schriftvisie, het rapport ”God met ons” en Kuitert passeren hier de revue.
Vervolgens behandelt ds. De Heer met historische precisie de ontwikkeling van de visie op de vrouw in het ambt en homoseksualiteit in drie gereformeerde kerken: vrijgemaakt, Nederlands en christelijk gereformeerd. Aangrijpend is een interview uit 2005 over de vraag of over tien jaar in de GKV de vrouw in het ambt en homoseksuele relaties erkend zouden worden. Het antwoord luidde toen: „Nee, zeer beslist niet. Dan zouden wij geen gereformeerde kerken meer zijn.”
Bijzondere openbaring
Ten slotte behandelt ds. J. J. van Eckeveld het getuigenis van de Heilige Geest om tot een geestelijk verstaan van de Schrift te komen. Hij gaat in op bijzondere openbaring. Daarbij viel het mij op dat hij de zogenaamde streeptheologie afwijst om ruimte te geven aan bijzonder licht dat Gods kinderen in de toekomst kunnen ontvangen. Zou het niet beter zijn om hier te onderscheiden tussen profetie in absolute en in afgeleide zin? Zo heb ik dat ooit voorgesteld in mijn boekje ”Profetie en tongentaal”, om voluit te laten staan dat vandaag niemand de onfeilbare inspiratie heeft van apostelen en profeten, en dat de Schrift ook genoeg is, terwijl er wel ruimte blijft voor een bijzondere leiding van de Heilige Geest.
Spannend
Tot dusver enkele typeringen. Nu een waardering. Ds. De Heer gebruikt enkele keren het woord ”spannend”. Dat waardeerde ik positief. Tegelijk dacht ik: Het mag ook wel iets spannender. Het boek is sterk in de historische beschrijving van zorgelijke theologische ontwikkelingen, maar het blijft wat op veilige afstand. Dat is kenmerkend voor het geheel van het boek. Dezelfde ds. De Heer merkte aan het einde van zijn beschrijving over de drie gereformeerde kerken op dat bevindelijk gereformeerden ook het moderne levensgevoel inademen, maar ik vroeg me af of dat in de behandeling van de thematieken wel waar werd gemaakt.
Zou er ook afgezien van ons (post)moderne cultuurklimaat niet wat meer geproblematiseerd moeten worden? Zo werd er geschreven over de klassieke opvatting van de organische inspiratieleer. Volgens mij klopt dat historisch niet, maar het zou wel symptomatisch kunnen zijn dat de geschiedenis als een monolithisch geheel wordt gezien. Zou er bijvoorbeeld niet kritischer doorgedrukt moeten worden op het concept van organische inspiratieleer bij Bavinck? In dit verband viel mij op dat de dissertatie van Van Keulen over de ontwikkeling van Bavinck, Berkhouwer en Kuitert niet is verwerkt. Moeten we soms ook niet een paar passen meelopen met de dwaling om de motivatie en het aannemelijke daarvan als het ware te proeven, om zo des te meer de kostbaarheid van de waarheid te ontdekken?
Luther
En nog een stapje dieper: verschillende keren komt Luther langs. Hij was er diep van overtuigd dat we de Schrift alleen verstaan in de weg van meditatie, gebed en aanvechting. Bij hem merk je het beven voor het Woord om het oordelende karakter en de wonderlijke vrijspraak in het Woord, omdat hij het Woord ervaarde als de levende stem van de sprekende God. Deze dimensie functioneert in deze studie niet, ondanks een enkele zijdelingse opmerking, waardoor het verstaan van het Woord een voorpost van het geloof lijkt te zijn en losgemaakt is van de toepassing. Is dat niet de moderniteit in eigen huis? Dit neutrale lezen van de Bijbel was nu net het scherpe verwijt van Luther aan Erasmus. Kortom, deze studie zou wat mij betreft bevindelijker mogen zijn.
Ik schrijf dit als ”critical friend”, want ik heb veel waardering voor dit initiatief, ik ben ontzettend dankbaar voor een orthodox boek over het Schriftgezag, ik zie uit naar andere delen in deze reeks en wie weet kunnen we elkaar de hand van nadere theologische bezinning reiken.
Het onfeilbare Woord. Een theologische verkenning, G. Clements, J.J. van Eckeveld en P. Mulder (red.); uitg. De Banier; 477 blz.; € 29,95