Nog heel even en dan breekt de tijd van kerstverhalen weer aan. Al vele generaties lang lezen mensen tijdens de donkere dagen elkaar verhalen voor. Verhalen waarin een glimp van het licht is waar te nemen.
In de loop van mijn leven heb ik er al veel gehoord. De meeste ervan ben ik om uiteenlopende redenen vergeten. Soms boeiden ze te weinig. Andere verhalen waren wel erg zoetsappig. Een enkel verhaal bleef hangen. Of beter gezegd: bleef haken.
Een voorbeeld hiervan is het verhaal van papa Panov, geschreven door Leo Tolstoi. Hij vertelt het verhaal van een eenvoudige schoenmaker. Op kerstavond leest hij het verhaal van de geboorte van het kind Jezus. Het verhaal raakt hem, en hij vraagt zich af wat hij dat kind zou geven. Uiteindelijk komt hij tot de conclusie dat dit het mooiste paar kinderschoentjes moet zijn dat hij ooit heeft gemaakt.
Als hij even later in slaap dommelt, hoort hij een stem die zegt: Kijk morgen naar me uit, want Ik kom!
De volgende dag staat hij op de uitkijk. Maar wie er ook komt: geen kerstkind. Er komt wel een straatveger langs die hij koffie aanbiedt. En aan het einde van de dag strompelt een kwetsbare jonge vrouw met een baby langs zijn huis. Hij biedt haar brood en soep aan, en neemt de baby in zijn armen. Als hij ziet dat het geen schoentjes aan heeft, geeft hij, na wikken en wegen, de prachtige kinderschoentjes weg. Een rib uit zijn lijf.
Aan het einde van de dag komt hij teleurgesteld tot de conclusie dat de belofte niet is uitgekomen. Verdrietig zit hij in zijn kamer. Zijn ogen worden vochtig. Dan doet hij het Woord open. Hij leest Mattheüs 25. „Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan.” Ineens ziet hij het. En terwijl hij aan de punten van zijn snor trekt, zucht hij ontroerd: „Hij is dus toch gekomen!”
Het is een verhaal dat blijft haken. Het is ook nu weer adventstijd. We denken na over de komende Verlosser. Maar hoe en waar zie ik Hem eigenlijk?
De spits van dit kerstverhaal ligt in dat ongemakkelijke hoofdstuk uit Mattheüs 25 over het laatste oordeel. In het christelijk geloof gaat het om horen en doen. Maar het gaat in dit gedeelte duidelijk niet om bewuste goede werken.
Het gaat in het geloof ook over zien. Het bepaalt de manier waarop wij in deze wereld kijken. Wie door Hem is aangeraakt, wordt ook zelf aangeraakt door wat hij ziet. Het onrecht dat Hem pijn deed, gaat ook pijn doen. Een egocentrische levensstijl verandert in een dienende. Het is Christus zien in de ogen van de meest kwetsbare, en Hem dienen. Als dit geen rol van betekenis speelt, gaat er iets grondig mis.
Je kunt hier blijkbaar langsheen kijken. Dat was destijds in Bethlehem, waar voor een hoogzwangere vrouw nergens plaats was. Nu geldt hetzelfde. Ook als je wekelijks trouw de kerkdiensten volgt en de Bijbel dagelijks openslaat. Ook als je niet te zuinig bent om een geldbedrag te doneren. Het leidt in dit hoofdstuk van Mattheüs tot de vraag wanneer zij Hem dan toch hebben gezien met een van de genoemde noden. In alle drukte ontging hun wat cruciaal was. Ze hadden het niet gezien.
Dit gold niet voor papa Panov. De eenvoudige schoenmaker zag wat er werkelijk toe deed. Zijn ogen waren open voor wat gebroken en kwetsbaar was. En zo deelde hij zijn bestaan.
Augustinus verwoordt dit in een preek over Mattheüs 25 als volgt: Ieder van ons verwacht Christus te ontmoeten in de hemel, maar heb aandacht voor Christus die op straat voor uw deur ligt, heb aandacht voor Christus die honger heeft en kou lijdt, die in nood verkeert en vreemdeling is.
En zo geeft Augustinus ons dezelfde boodschap mee als het oude Russische kerstverhaal: kijk morgen naar me uit, want Ik kom!
De auteur is docent en contextueel therapeut.