Als onderdirecteur van het Centrum Informatie en Documentatie Israël werpt ze zich met verve op als voorvechter van de Joodse staat. Maar in de schijnwerpers staan, vindt Naomi Mestrum niet zo nodig. „Ik weet wat mijn bijdrage aan de organisatie is. Daar hoef ik niet voor op tv.”
Naomi en Levi. Twee namen in blauwe Hebreeuwse letters onder het huisnummer. Met kleine leestekens om de uitspraak eenvoudiger te maken. Wie het niet weet, zou er zomaar overheen kijken, in deze rustige buurt in Den Haag Bezuidenhout.
Binnen is alles fris wit geschilderd. Een zee van licht golft door het appartement. Op het dressoir een kaartje: I love mama, naast een foto van moeder en zoon. Het speelgoed ligt keurig in het gelid in een hoek van de kamer. Alles ademt structuur – en dat tekent Naomi Mestrum.
Uitbundig haar mening ventileren op sociale media is haar vreemd. Interviews geeft ze vrijwel uitsluitend over inhoudelijke onderwerpen die haar werk als adjunct-directeur van Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI) betreffen. Dat maakt het huiswerk voor een gesprek tot een behoorlijke speurklus.
Mestrum glimlacht. „Waarom zouden mensen in mij als persoon geïnteresseerd zijn? Ik zet af en toe een foto van mijn zoontje op Facebook of een berichtje over het CIDI. Met Twitter ben ik gestopt. Te veel mensen schreeuwen daar. Dat getoeter is gelukkig absoluut niet representatief voor de gemiddelde mens om je heen.”
Naomi Mestrum werd geboren in Gouda als oudste van drie kinderen in een „standaard middenklassegezin.” Al snel verhuisde ze naar Schoonhoven en vervolgens naar Nieuwegein. Haar vader was werkzaam als goudsmid. Haar moeder was huisvrouw. „Dat kon toen nog.” Met haar moeder ging ze naar de kerk, maar haar vader bleef thuis. „Hij was nogal teleurgesteld in de kerk.”
Was die tweedeling in het gezin niet lastig?
„Nee, zo heb ik dat niet ervaren. Er werd thuis gezamenlijk voor het eten gebeden. Mijn vader maakte alleen bewust geen deel uit van de kerkelijke gemeenschap.”
Wat zijn uw herinneringen aan de kerk?
„We waren lid van een evangelische gemeente. Van die eerste tijd weet ik niet meer zo veel. Behalve dat ik naar de zondagsschool ging en na kerktijd limonade en een koekje kreeg. Ma, schiet op, zeiden we altijd tegen mijn moeder. Later ben ik jeugdwerker in de groep van 15- tot 20-jarigen geworden. Er waren veel jongeren in de gemeente. We kwamen op zaterdagavond en ook wel midden in de week bij elkaar. Daar bewaar ik goede herinneringen aan. Vrienden voor het leven heb ik daar overigens niet opgedaan.
Het was sowieso een rare tijd. Ik deed niet zo veel op school; heb zes jaar over de havo gedaan. Ik weet nog dat ik graag piloot wilde worden, maar ik was niet zo goed in wis- en natuurkunde. Later bleek dat ik een forse oogafwijking had: -10 en -11. Piloot zat er toen dus niet meer in.”
En toen?
„Ik wist niet zo goed wat ik na de havo wilde gaan doen. Ik had geen idee wat ik wilde studeren. Wel had ik rond mijn achttiende sterk het gevoel dat ik iets alléén wilde doen. Ik spitte alle brochures op school door. Een werkvakantie in een kindertehuis in Brazilië leek me fantastisch. Tot ik ontdekte dat je Portugees moest spreken. Uiteindelijk kwam ik iets over werken in een kibboets in Israël tegen. Ik had daar toen geen ideologische of idealistische gedachten bij. Ik wilde gewoon zo lang en zo goedkoop mogelijk weg.
In juni 1999 ben ik vertrokken. Dat moet er vrij belachelijk hebben uitgezien: een hoogblond meisje alleen, met een lichtblauw jurkje aan en een grote koffer bij zich.”
Wat was uw eerste indruk van Israël?
„De eerste indrukken waren absoluut overweldigend. Ik moest alles in mijn eentje uitzoeken. Je moest je melden bij de Volunteer Desk in Tel Aviv. Daar kreeg je pas te horen naar welke kibboets je kon afreizen. En passant werd er op het busstation een verdacht pakketje tot ontploffing gebracht. Het was de tijd nét voor de Tweede Intifada. Toen bekroop me wel het gevoel: waar ben ik terechtgekomen? Uiteindelijk kwam ik in kibboets Ein Harod terecht, in het noorden van het land, tussen Nazareth en Beit Shean.
Ik vond het geweldig: vrijwilligers overal vandaan. Liftend van de ene naar de andere plaats. Voor iemand met een toch wel beschermde christelijke achtergrond ging er een wereld open. Ik wist één ding: ik wil zo lang mogelijk blijven.”
Maar u moest ook aan uw toekomst denken.
„Exact. Na terugkomst in Nederland ben ik een studie personeel en organisatie aan de Hogeschool Utrecht gaan volgen. Dat deed ik zo ongeveer met mijn ogen dicht. De kibboets heeft me echter nooit meer losgelaten. Na een jaar studeren wilde ik terug. Maar in plaats van Israël werden dat uiteindelijk reizen naar Egypte, Zuid-Amerika en het Verre Oosten. In de tussentijd ben ik Hebreeuws gaan leren. Ik heb mijn opleiding wel afgemaakt. Ik kreeg gaandeweg ook steeds meer interesse in het Midden-Oosten als geheel. Daarom ben ik Arabisch gaan studeren aan de Universiteit Utrecht. Na twee jaar was er de mogelijkheid van een uitwisseling met de universiteit van Haifa. Het was nog lastig genoeg om een hoogleraar te vinden die me wilde aanbevelen, want Israël lag gevoelig. In 2003 was ik dus eindelijk terug.”
Anders dan de eerste keer?
„Ik was natuurlijk zelf een stuk volwassener geworden. Gelukkig was alles nog even mooi, maar ik zag wel grote veranderingen in het land. De maatschappij was harder geworden. Ik heb veel door het land gereisd en ook geprobeerd deel van de samenleving te worden. Ik werd lid van de plaatselijke sportschool en maakte vrienden onder Joden en Arabieren.
Toen brak in 2006 de Libanonoorlog uit. Voor het eerst werd ook Haifa door raketten van Hezbollah getroffen. Ik had inmiddels een vriend, Boaz. Hij vond het veiliger als ik naar zijn huis kwam, waar hij met zijn moeder en twee dove broers woonde. Dat was heel apart, want zij hoorden het luchtalarm niet afgaan.”
Hoe heeft u de oorlog ervaren?
„Het was af en toe heel erg angstig. Maar op sommige momenten word je ook wel laconiek. Ik weet nog dat ik in een kogelvrij vest over Haifa stond uit te kijken. De raketten waren net vogels die op de stad afkwamen. We zijn in die periode nog naar Sri Lanka geweest – even ertussenuit. Maar als je dan weer in Israël terug bent, veer je zo weer in je oude modus terug.
Toen liep mijn visum af en moest ik weer weg.”
Niet overwogen om te blijven?
„Zeker wel. Maar inmiddels was mijn relatie behoorlijk uit balans. Als Nederlandse was ik best wel afhankelijk geworden in het land. Als we zouden trouwen, wilde mijn vriend dat ik Joods zou worden. Dat heb ik ook serieus overwogen – niet uit overtuiging, maar wel voor onze eventuele kinderen. Ik heb veel respect voor het Jodendom en ik houd van de eindeloze discussie over interpretatie van de geschriften. Het geeft je een heel andere kijk op de Bijbel. Maar toch heb ik op een gegeven moment een rationeel besluit genomen en ben resoluut naar Nederland terug gegaan. Overigens heb ik nog steeds goed contact met mijn vriend van destijds en met zijn gezin.”
En toen kwam het Centrum Informatie en Documentatie Israël op uw pad.
„Ik heb eerst nog een tijdje bij de geldtelcentrale en een zakenreisbureau gewerkt. Toen liep ik tegen een advertentie van het CIDI aan, waarin een telefoniste werd gevraagd. Ik heb gereageerd en tot mijn verbazing werd ik aangenomen. Ik heb daar ontzettend veel geleerd, vooral van de toenmalige directeur Ronny Naftaniël. Het was een kleine organisatie, dus ik kon zo’n beetje alles oppakken wat ik wilde. Maar je moest het wel zélf zien en doen. Zo heb ik een cursus boekhouden gevolgd, omdat niemand dat vak beheerste. Ik ondersteunde vooral de directeur op de twee belangrijkste dossiers van het CIDI: Israël en antisemitisme. Zo groeide ik langzaam door naar office manager en adjunct-directeur. Ik leerde veel mensen kennen, bouwde een netwerk op en stond de media te woord.”
Maar altijd in de schaduw van Naftaniël, die hét gezicht van het pro-Israëlgeluid in Nederland was.
„Ik heb daar nooit last van gehad; dat raakte mij persoonlijk niet. Ik hoef ook niet per se op de voorgrond te treden. Ik doe het alleen als het nodig is. Als de directeur vooraan staat, is dat prima. Ik weet wat mijn bijdrage aan de organisatie is. Daar hoef ik niet voor op tv.”
Hoe bijzonder is het dat een niet-Jood zich zo namens het CIDI voor Israël en de strijd tegen antisemitisme inzet?
„Dat vind ik juist het sterke van CIDI: je kwaliteiten zijn belangrijk, niet per se je achtergrond. Natuurlijk sta ik achter het bestaansrecht van Israël. Maar dat wil zeker niet zeggen dat ik alles goedkeur wat er in het land gebeurt.”
Hoe werd er bij u thuis over Israël gedacht?
„Israël speelde geen grote rol in het gezinsleven. Er werd thuis wel altijd positief over land en volk gesproken.”
Zou u anno 2020 nog in Israël kunnen wonen?
„Ik denk daar nog regelmatig over na. Ik vind Tel Aviv een geweldige stad. Maar Israël is ook een moeilijk land om in te wonen. Het is een ingewikkelde en harde samenleving. De tegenstellingen in de politiek en tussen seculier en orthodox zitten heel diep. Daar moet je tegen kunnen.”
Dat ging allemaal over Israël. Maar wie is Naomi zelf?
Opnieuw een korte glimlach. „Wil je nog koffie?” Maar dan, aarzelend: „Op een sollicitatiegesprek zou ik het antwoord ook niet weten. Ik zou meer aan introspectie en zelfreflectie moeten doen.”
Doe eens?
„Ik laat niet snel het achterste van mijn tong zien. Mijn diepste gevoelens weet ik doorgaans aardig weg te duwen. Emoties vind ik lastig. Die raken je wezen, maken je kwetsbaar.”
Waarom?
„Ik denk dat ik ten diepste bang ben om te worden gekwetst, of om een ander te kwetsen. Daar kan ik echt wakker van liggen. Daarom heb ik geleerd mijn emoties heel lang weg te stoppen. Het feit dat ik alleen woon, maakt het makkelijker. Daardoor kan ik mijn onzekerheden beter kanaliseren.”
Hoe kom je er dan achter wat die gevoelens zijn?
„In gesprekken met mijn zusje. En in de opvoeding van mijn zoontje. Dat heeft voor mij heel veel dingen in perspectief gezet. Moeder zijn is voor mij het mooiste in mijn leven. Die emoties stop je niet weg. Daardoor kan ik huilen als ik op een filmpje zie dat een kindje uit huis wordt geplaatst. Dat breekt mijn hart.”
Door omstandigheden voedt u Levi alleen op. Hoe is dat?
„Ik had geen keus. En alleen opvoeden is nog altijd beter dan helemaal niet opvoeden. Tegelijkertijd is het ook geweldig. Ik ben geboren om moeder te worden. Het liefst zou ik een hele stoot kinderen hebben.”
En de harde kant – wat maakt u boos?
Naomi Mestrum kijkt peinzend over de tuinen van de achterburen uit. „Onrecht, denk ik.”
Dat vindt toch iedereen niet goed?
„Ja, maar toch: onrecht op alle mogelijke manieren. Niet zozeer het grote onrecht in de wereld. Maar vooral het denigreren van mensen, de ander niet in zijn waarde laten. Iemand beoordelen op niet-gecheckte aannames. Verder heb ik niet van die extreme emoties. Ik ben volgens mij redelijk gebalanceerd, zonder enorme pieken en dalen.”
In uw werk komt u heel kordaat over.
„Er zit nogal verschil tussen thuis en werk. Op het werk ben ik inderdaad doortastend en niet bang om beslissingen te nemen. Hoewel ik hoop dat ik wel altijd vriendelijk overkom. In privésituaties kan ik ook wel kordaat zijn, maar er blijft altijd een gevoel van onzekerheid. Ik ben nooit tevreden met hoe ik eruitzie. Daardoor weeg ik nog altijd al mijn eten af. Verder ben ik heel loyaal, zowel in mijn werk als privé. Voor familie en vrienden ga ik door het vuur.”
De evangelische gemeente ligt al ver achter u. Welke rol speelt religie nu nog in uw leven?
„Dat vind ik een lastige vraag. Religie hoort bij mij, heeft me gevormd. Het is onderdeel van wie ik ben. Ik geloof in God, ook al ben ik niet meer kerkelijk. Het geloof dat er iets groters is dan onszelf, dat Godsbesef, maakt me nederig. En houdt me ook nederig. Niet voor niets heb ik ook heel bewust een Bijbeltekst op het geboortekaartje van Levi gezet. Jesaja 43:4, in een enigszins vrije vertaling. Ik moet nog vaak terugdenken aan de gesprekken met een rabbijn in Haifa. Het eindeloze onderzoek van de Bijbel en de Joodse geschriften. Maar ook de enorme vrijheid in de interpretatie en benadering daarvan. Dat zal me altijd bijblijven.”
En na uw leven?
„Ik hoop dat er leven na de dood is. Alleen al om dierbaren terug te zien. Die verwachting geeft veel mensen hoop. En als het er niet is? Dan maakt het niet meer uit.”
Naomi Mestrum
Naomi Mestrum wordt in 1980 in Gouda geboren. Ze groeit grotendeels op in Nieuwegein. Na haar middelbare school volgt ze een opleiding personeel en organisatie aan de Hogeschool Utrecht, gevolgd door een studie Arabisch aan de universiteiten van Utrecht en Haifa. Haar liefde voor Israël is voorgoed gewekt als ze in 1999 een periode in een Israëlische kibboets werkt. Sinds 2007 is ze werkzaam bij het Centrum Informatie en Documentatie Israël, inmiddels als onderdirecteur. Naomi Mestrum is moeder van een zoontje.