Dankdag gaat niet om gevoel, maar over feiten
De gelijkenis van de verloren zoon spreekt Rembrandt blijkbaar aan. Zijn beroemde schilderij van dit Bijbelverhaal toont de vader met twee opvallend verschillende handen: een slanke vrouwenhand en een brede mannenhand.
Op deze ets staan, in tegenstelling tot dat bekende schilderij, weinig details. Maar dat maakt de boodschap niet minder krachtig. De stok waarop de vader heeft geleund bij het uitzien naar zijn afgedwaalde kind, ligt op de grond. Alsof hij zijn steunsel achteloos heeft laten vallen toen hij in de verte zijn zoon zag aankomen.
Wie wat langer naar de afbeelding kijkt, ziet een geknielde zoon die bidt. En je ziet een vader die met zijn linkerhand zijn zoon niet alleen liefdevol aanraakt, maar als het ware ook zegent.
Zo bezien is het niet ver gezocht te zeggen dat de zoon biddag houdt, en de vader dankdag.
Hongersnood
Voor wie het Bijbelverhaal kent, is dat helemaal geen vreemde constatering. Is het niet de zoon die in een schuldbelijdenis de vader bidt om als een van zijn knechten te mogen worden aangenomen? Nee, geen zoon meer, geen kind. Knecht is genoeg. Het zijn immers de knechten van vader die overvloed hebben aan brood. Voedsel, drinken; meer dan genoeg om van te leven. De knechten thuis hebben alle reden om dankdag te houden, zegt de verloren zoon in dat verre land. „En ik ga hier verloren in hongersnood”, zo vertalen sommige Bijbelvertalers Lukas 15:17. Voor hem is een dankdag verder weg dan ooit.
De vader wil niet weten van een sollicitatie om knecht te worden. Opvallend is dat hij zijn zoon in de gelijkenis niet eens antwoordt op zijn smeekbede. Alsof het verzoek van de zoon het niet waard is om er een woord aan te verspillen.
Hij richt zich tot de knechten en zegt dat er een feestmaal moet worden aangericht omdat het dood gewaande kind blijkt te leven. Hij is weer levend geworden, zegt hij letterlijk. Herleefd, opgestaan uit de dood. Hij wás verloren, maar ís gevonden. „Deze, mijn zoon...”
Zoon, geen knecht.
„En zij begonnen vrolijk te zijn…” Het verdriet om de afwezigheid van de zoon en het gebed om zijn terugkomst gaat zomaar over in een dankdag om zijn thuiskomst.
Boos
Niets op deze ets van Rembrandt verwijst naar het vervolg van de geschiedenis waarin de oudste zoon de hoofdrol speelt. De zoon die boos is. Die het niet hebben kan dat zijn broer eerst zijn deel van het familiekapitaal opmaakt en vervolgens door z’n vader weer in genade wordt aangenomen.
Schildert Rembrandt hem niet omdat hij hier de biddende zoon en de zegenende vader centraal wil stellen? Of schildert hij hem incognito? In dat kleine jongetje dat toekijkt wat er allemaal gebeurt, daar tussen vader en zoon?
Gerei
De oudste zoon griezelt in ieder geval van het gezang en het gerei, vermeldt de gelijkenis. ”Choron”, staat er in het Grieks voor het woord dat de Statenvertalers vertalen met ”gerei”, zo melden ze in de kanttekeningen. En ze geven als uitleg: „Een gerei van lieden die tezamen dansen of zingen of andere vreugd bedrijven.”
Ze houden dankdag, zou je kunnen zeggen. Niet alleen de knechten, maar iedereen. En de vader misschien nog wel het meest. God wordt de dank gegeven voor wat Hij gaf en teruggaf.
Zó hoort het, zegt de vader tegen zijn oudste zoon. Omdat je geen dankdag houdt voor je gevoel, maar voor de feiten.