”Zeer geachte mevrouw De Bruijn”, schreef wijlen prof. dr. A. Th. van Deursen altijd boven zijn mails. Prompt had ik dan de neiging om even over m’n schouder te kijken: bedoelde hij mij, of had hij het over iemand anders?
In mijn begintijd bij het Reformatorisch Dagblad, ruim twintig jaar geleden, heette onze hoofdredacteur dr. C. S. L. Janse. We hadden collega’s die door het leven gingen als drs. H. van den Berge en drs. P. J. Vergunst – alleen de vrouwen van de redactie, zoals Bea Versteeg en Marie van Beijnum, mochten met hun voornaam in de krant. En slechts de heren S. M. de Bruijn en B. J. Spruyt weigerden hun doctorstitel te gebruiken.
Het was even wennen, want eerder, in de tijd dat ik nog Nederlands studeerde, spraken we onze hoogleraren al aan als ”Wiljan van den Akker” en ”Riet Schenkeveld”, zonder titels. Soms zeiden we, uit gewoonte, nog ”meneer” of ”mevrouw”, maar niemand piekerde erover om ”professor” te zeggen. En binnen het kleine verband van een werkgroep schakelden we al snel over op ”je” en ”jij”.
Het voelde dus alsof ik bij het RD even terugging in de tijd. Daar schreven we over premier Kok en minister Jorritsma, die geen voornamen leken te hebben. We belden met heren die we moesten aanspreken met ”professor” of ”dominee”, zelfs als we hen goed kenden. En we stuurden brieven die, bijvoorbeeld, gericht waren aan ”De hooggeleerde heer prof. dr. W. H. Velema”.
Kees en Bas
Maar ook in de gereformeerde gezindte schrijdt de tijd voort: inmiddels lijkt de wereld van voorletters en titulatuur bijna achter ons te liggen. Zeker in kranten, boeken en andere schriftelijke communicatie. Vandaag schrijven we over Mark Rutte, Carola Schouten en Kees van der Staaij alsof we bij hen in de klas hebben gezeten. En met terugwerkende kracht hebben we het ineens ook over Bas van der Vlies – hoewel die in zijn tijd als fractievoorzitter van de SGP toch door het leven ging als ir. B. J. van der Vlies.
Alle collega’s staan tegenwoordig met hun voornaam in de krant, en het is heel gewoon geworden om je eventuele titel daarbij achterwege te laten. Zelfs dr. ir. J. van der Graaf, de vroegere secretaris van de Gereformeerde Bond, die inmiddels de tachtig gepasseerd is, besloot vorig jaar dat hij voortaan zijn artikelen wilde schrijven onder de naam Jan van der Graaf: „Ik acht de naam waarmee mijn moeder mij ten doop hield kostbaarder dan de voorvoegsels die er bij gekomen zijn.” Dus: „Naar buiten met de voornamen, ook in deze kolommen.”
Dat alles betekent trouwens niet dat je mensen die onder hun voornaam in de krant staan of zelf onder hun voornaam publiceren, ook zomaar bij die voornaam mag noemen of met ”je” en ”jij” aanspreken. In persoonlijke contacten met onbekenden en binnen gezagsrelaties gelden nog altijd de oude regels van ”meneer” en ”mevrouw” en ”u”.
Gezagsverlies
Er zijn mensen die zich tegenstander verklaren van de ontwikkelingen. Ze verbinden het gebruik van voornamen en informelere omgangsvormen met een afbrokkelend besef van autoriteit. En het is tegen dat gezagsverlies dat ze ten strijde trekken.
Tot op zekere hoogte hebben ze daar ook gelijk in: natuurlijk is er een verband tussen het steeds minder hiërarchisch worden van onze samenleving en het steeds minder formeel worden van onze omgangsvormen. Mannen doen hun stropdas af, vrouwen laten zich niet meer met ”mejuffrouw” aanspreken, brieven beginnen niet meer met ”Weledelzeergeleerde heer” en mailtjes gaan al snel in de jij-vorm.
Maar de vraag is of zulke dingen tot een principiële kwestie verheven moeten worden. Respect kan op veel manieren tot uitdrukking gebracht worden, en het zou een slechte zaak zijn als het louter afhankelijk was van het gebruik van formele titels en aanspreekvormen. Ook omdat maatschappelijke ontwikkelingen zich niet makkelijk laten tegenhouden.
Iedereen die de geschiedenis bestudeert, weet dat ”gepaste omgangsvormen” bij uitstek tijd- en cultuurgebonden zijn. Als je wat verder dan twintig jaar terugkijkt, zie je dat meteen. Wij maken niet langer buigingen met onze hoed in de hand, wij spreken mensen in onze correspondentie niet meer aan met ”U Edele” en wij nemen onze pet niet meer af als de burgemeester voorbijkomt. En er is niemand die dat erg vindt.
Sociale media
De gereformeerde gezindte, die traditiegetrouw een beetje achteraanhobbelt bij nieuwe ontwikkelingen, volgt de laatste jaren dus langzamerhand de gebruiken die in de rest van de samenleving al een tijdlang gemeengoed zijn. Alleen onder predikanten uit orthodoxe hoek ligt het nog altijd lastig. Maar zelfs daar begint de trend zichtbaar te worden: op de titelpagina’s van boeken en boven theologische artikelen verschijnen de laatste jaren bijvoorbeeld namen als Henk van den Belt, Arnold Huijgen en Willem Jan op ’t Hof.
Wellicht heeft dat vooral te maken met een goed gebruik onder theologen: als je iets wetenschappelijks wilt publiceren, en zeker als je een internationaal publiek op het oog hebt, dan gebruik je je voornaam. Dat hoort vandaag bij Engelstalige publicaties, zoals het eeuwen geleden hoorde bij boeken in het Latijn.
Verder zijn er natuurlijk de sociale media, waar het betrekkelijk raar is om jezelf zonder voornaam te presenteren. Ook daar zie je dus predikanten verschijnen die binnen hun gemeente gewoon als ”dominee” worden aangesproken, maar op Twitter ”Matthijs” of ”Wim” of ”Jan” heten, mensen tegen wie je gerust ”je” mag zeggen.
Maar de trend is niet alleen in boeken of op sociale media zichtbaar. Ook in de kolommen van ons eigen Reformatorisch Dagblad wordt soms verslag gedaan van bijeenkomsten waarbij bijvoorbeeld prof. dr. Mart-Jan Paul, prof. dr. Gijsbert van den Brink of prof. dr. Wim van Vlastuin als spreker optreedt. Mét titels, dat dan weer wel. Daar staat echter tegenover: bij veel predikanten uit de gereformeerde gezindte is het vooralsnog ondenkbaar dat we hen bij hun voornaam zouden noemen, zoals het Nederlands Dagblad de laatste jaren wél doet.
Ambtsdragers en schrijvers
Misschien is het goed om –zoals in de praktijk ook gebeurt– onderscheid te maken tussen de predikant als ambtsdrager en de predikant als spreker en schrijver. Bij een pastoraal bezoek of een kerkelijke bijeenkomst past het om de gezagsrelatie te benadrukken door het gebruik van ”u” en ”dominee”, bij een congres of boekpresentatie kan dat anders liggen.
Iets vergelijkbaars geldt trouwens voor leraren, voor rechters, voor ministers en alle anderen die een vorm van gezag vertegenwoordigen. Zulke mensen spreek je met ”u” en ”meneer” of ”mevrouw” aan, als ze in functie zijn. Ook als je hen goed kent. Maar het wordt anders wanneer ze als privépersoon een brief schrijven aan een onbekende, of wanneer ze als schrijver een boek publiceren.
Wat dat laatste betreft, ieder mens mag als schrijver zelf weten hoe hij zich presenteert. De auteur van de traditionele ”Jaap en Gerdientje”-serie koos voor Anne de Vries, de schrijfster van de moderne ”Harry Potter”-serie voor J. K. Rowling. Wie een bijzondere voornaam heeft, zal geneigd zijn daar gebruik van te maken. Is de combinatie van voorletters nóg bijzonderder (”A. F. Th.” of ”C. S. L.”), dan is dat misschien beter. Juist als schrijver wil je immers een naam hebben die je van anderen onderscheidt.
Toch is er één ding waar auteurs en uitgevers binnen de gereformeerde gezindte eens kritisch naar zouden moeten kijken: het opzichtige gebruik van titulatuur op boekomslagen en boven artikelen. Achter in het boek, of op de achterflap, of onderaan het artikel kun je aangeven dat de auteur hoogleraar is, of gepromoveerd is, of wat dan ook. Maar het gebruik van ”prof. dr.” op de voorkant van een boekomslag staat toch enigszins ouderwets – een schrijver is niet gezaghebbend omdat hij over de nodige titels beschikt, maar omdat hij iets te zeggen heeft.
Bescheidenheid
Er zijn in de afgelopen jaren mensen geweest die een zakelijke mail aan mij begonnen met ”Beste Enny” –terwijl ze mij alleen uit de krant kenden– en die vervolgens ondertekenden met ”ds. J. Jansen” of ”dr. P. Pietersen”. Er waren ook mensen die begonnen met ”Geachte mevrouw De Bruijn” en vervolgens bescheiden ondertekenden met ”Petra Pietersen” of ”Jan Jansen”.
Eerlijk gezegd, de laatsten hadden voor mij meer gezag dan de eersten. En natúúrlijk schreef ik dan terug met ”Geachte mevrouw Pietersen” of ”Geachte ds. Jansen” – of ”Zeer geachte prof. Van Deursen”.
Voorletters waren ooit modern
Bernardus Smytegelt. Dat was de naam van de auteur van wie in 1744, postuum, de prekenbundel ”Het gekrookte riet” verscheen. Smytegelt was overigens niet de eerste gereformeerde oudvader bij wie de drukker zijn volledige voor- en achternaam op het titelblad zette. Denk aan Willem Teellinck, Theodorus a Brakel, Jacobus Revius, Gisbertus Voetius, Johannes Hoornbeeck en vele anderen.
Wie in de 17e eeuw interessant wilde doen, ging voorletters en titulatuur gebruiken. Mr. J. Cats was zo’n voorbeeld, en de heren J. van (den) Vondel en P. C. Hooft. Maar als je een adellijke titel voerde hoorde je juist weer wél een voornaam te gebruiken: ”Constantijn Huygens, ridder, heer van Zuylichem”.
Ook destijds lag het gebruik van voornamen dus ingewikkeld. Het hing ervan af of je in het Latijn schreef of in het Nederlands: de gelatiniseerde naam van geleerden –Franciscus Gomarus in plaats van François Gomaer– hoorde voluit geschreven te zijn. Of je politicus was of schrijver. Of je conservatief wilde vasthouden aan de oude gewoonte om voornamen te gebruiken, of meedoen met de nieuwe mode.
Kortom: niets nieuws onder de zon.
Hoe schrijf je een beleefde mail?
Zakelijke correspondentie gaat tegenwoordig eerder per mail dan per brief. Wie nog brieven verstuurt met de aanhef ”Weledelgestrenge heer” of ”Weledelzeergeleerde vrouwe” maakt een oubollige indruk. Daar staat tegenover dat mailtjes van onbekenden soms al te jolig of informeel beginnen: ”Ha Piet” of ”Hallo Brigitte”.
Veel mensen zitten ermee, is mijn ervaring. Begin je je mail nu met ”Beste Enny de Bruijn”, met ”Geachte mevrouw De Bruijn” of met ”Beste Enny”? En ga je vervolgens over op de u- of de jij-vorm? Alle mogelijke varianten zijn denkbaar, en zelf doe ik soms ook maar wat. Tot ik er eens wat recente artikelen over ging lezen, en daar viel het volgende uit af te leiden.
Je begint een zakelijke mail aan een onbekende nog altijd met ”Geachte heer (achternaam)” of ”Geachte mevrouw (achternaam)”, je spreekt hem of haar aan met ”u” en je eindigt met ”Met vriendelijke groet”, gevolgd door je volledige naam. Als je daarna gezellig in mailconversatie raakt, kun je vrij snel overschakelen op ”Beste (voornaam)” en ”je” en ”hartelijke groet” en ondertekenen met alleen je voornaam. Simpel genoeg.