Zorg voor monument werd taak van overheid
Honderd jaar geleden gingen we in Nederland heel anders met monumenten om dan nu. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed blikt in een speciaal nummer van zijn magazine terug op de afgelopen eeuw.
Welke gebouwen zijn rijksmonument? Aan welke voorwaarden moet een pand dan voldoen? Bij de beantwoording van deze vragen speelt de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een belangrijke rol. In een speciaal nummer van het Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wordt stilgestaan bij honderd jaar monumentenzorg.
Bescherming van monumenten ligt tegenwoordig vast in de wet. Een eeuw geleden was dat wel anders. Tot ver in de negentiende eeuw was het behoud van monumenten vooral een zorg van de particuliere eigenaren. Jurist Ruben Abeling legt uit hoe Nederland in de afgelopen eeuw een eigen wetgeving voor monumenten kreeg.
Dankzij de advocaat en politicus Victor de Stuers (1843-1916) ontstond het besef dat het Rijk een rol moest spelen in de bescherming van waardevol erfgoed. De rooms-katholieke De Stuers had een fundamenteel andere opvatting over kunstpolitiek dan de liberaal Thorbecke. Waar deze minister kunst geen zaak van de overheid vond, zag De Stuers die juist als een mogelijkheid om het volk op te voeden.
De oprichting in 1875 van de afdeling kunsten en wetenschappen binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken maakte de weg vrij voor restauratiesubsidie, schrijft Abeling. „Onwillige eigenaren konden echter niet worden gedwongen hun monument in stand te houden. Deze plicht ontstond alleen als de eigenaar de subsidie aanvaardde. Gemeentelijke bouwverordeningen, aanvullende subsidie en in enkele gemeenten een monumentenverordening completeerden het stelsel van het Rijk. Deze samenwerking redde, vaak na particulier initiatief, veel monumenten.”
Vóór de Tweede Wereldoorlog is monumentenzorg vooral een strijd tegen voortdurende sloop en eindeloos verval, schrijft Michiel van Hunen, specialist conservering en restauratie. Tussen 1903 en 1933 worden er per provincie „voorlopige lijsten” opgesteld van historisch waardevolle panden. De eerste jaren gebeurt dat door een rijkscommissie. Vanaf 1918 houdt de afdeling beschrijvingen van een nieuwe Rijkscommissie voor de Monumentenzorg zich hiermee bezig.
Een moderne uitdaging na de Tweede Wereldoorlog vormt de zogeheten zure regen. Vanaf begin jaren zeventig is dit een toenemende bedreiging voor monumenten. Vooral kalkhoudende natuursteen en mortel (een fijn betontype) worden aangetast. Intussen heeft de restauratie zich zodanig tot zelfstandig vakgebied ontwikkeld, dat restaurator Coen Temminck Groll in 1973 in Delft als eerste hoogleraar architectuur en restauratie kon worden benoemd.
Tijdschrift van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nr. 4, 2018; 40 blz.