Prachttijd in Den Haag, maar daarna?
Luiwammesen die zo lang mogelijk wachtgeld opstrijken, sneert de een. Gladjakkers die door hun netwerk snel aan een nieuwe baan worden geholpen, meent de ander. Meningen over oud-Tweede Kamerleden zijn er te over, „maar er is veel wat we nog niet weten.”
Of hij een voorbeeld kan geven van een opvallende overstap van een Tweede Kamerlid naar een nieuwe functie? „Moment”, zegt dr. Joost Berkhout, „dan kijk ik even in het databestand.” Soepel scrolt de politicoloog, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, door een groot Excelbestand met honderden namen van oud-Kamerleden, inclusief alle banen die ze bekleedden. „Geen idee wie dat allemaal zijn”, mompelt hij.
Het duurt even, maar dan komen de markante records voorbij. „Litjens”, leest Berkhout voor. „VVD’er, was van 1999 tot 2002 politiek adviseur van Pauline Krikke, destijds wethouder van Amsterdam.” Pieter Litjens werd in 2002 zelf wethouder, in de deelgemeente Amsterdam-Zuidoost, meldt het Excelbestand. In 2007 volgde het burgemeesterschap van Aalsmeer en in 2012 het Tweede Kamerlidmaatschap, dat tot 25 juni 2014 duurde. De VVD’er stapte toen weer over naar de voor hem vertrouwde omgeving van het gemeentebestuur. Hij werd opnieuw wethouder in het hem al even bekende Amsterdam.
Burgemeester
Berkhout scrolt verder en blijft hangen bij oud-CDA-Tweede Kamerlid Pieter Oskam. Ook in 2012 begonnen als Kamerlid, tegenwoordig burgemeester in Capelle aan den IJssel. Het lijkt alsof ergens in zijn bestand een filter staat ingesteld op ”burgemeester”, want al gauw komt de politicoloog er nog drie tegen: de PvdA’er Otwin van Dijk en de VVD’ers Van Veen en Potters. Vijf politici; na de verkiezingen van 2012 kersvers de Kamer in, inmiddels soeverein op het pluche.
Afgaande op de vijf namen lijkt de conclusie snel getrokken: wie een functie als burgemeester of wethouder ambieert, moet Tweede Kamerlid worden. Dan volgt een benoeming vanzelf.
Volgens oud-VVD-Kamerlid Ybeltje Berckmoes is dat precies hoe het werkt. Zij noemt het in haar vorig jaar verschenen spraakmakende memoires geen toeval wanneer een VVD’er na zijn Tweede Kamerlidmaatschap burgemeester wordt. Zo’n overstap is volgens Berckmoes binnen de partij een gangbare beloning voor een trouw Kamerlid dat bereid is in beladen debatten zijn eigen mening in te slikken en braaf de partijlijn volgt.
Ook anderen dan Berckmoes mopperden in het verleden op strategisch opererende Kamerleden die een deel van hun tijd aan het Binnenhof leken te gebruiken voor het bepalen van hun volgende carrièrestap. „De Tweede Kamer is geen wachtkamer”, foeterde het beginnende PvdA-Kamerlid Jeroen Dijsselbloem in 2002. Hij haalde uit naar de oud-bewindslieden Willem Vermeend, Tineke Netelenbos, Dick Benschop en Eveline Herfkens van zijn partij omdat ze na het uitdienen van hun ambtstermijn in Kok II en na de Kamerverkiezingen van dat jaar nog enkele weken rondhingen in de blauwe bankjes en toen hun Kamerzetel opgaven voor een andere baan.
Geen jaknikker
Bedacht moet echter worden dat markante voorbeelden vaak maar een deel van de werkelijkheid laten zien. Zo had Dijsselbloems uithaal slechts betrekking op Kamerleden die minister of staatssecretaris zijn geweest; een kleine groep. Ook bij Berckmoes’ relaas zijn vraagtekens te plaatsen. Zeker de in haar tijd burgemeester geworden VVD’ers Potters (De Bilt) was bepaald geen jaknikker. Sterker nog, hij botste hevig met toenmalig VVD-fractievoorzitter Zijlstra over een initiatiefwet waarmee religieuze organisaties konden worden ontbonden wanneer zij handelden in strijd met de democratische rechtsorde. Daarbij liepen de gemoederen zelfs zo hoog op dat Zijlstra hem het woordvoerderschap integratie ontnam.
Berkhout, als wetenschapper geïnteresseerd in de loopbaanprofielen van Tweede Kamerleden, durft zich nog niet aan harde conclusies te wagen over de carrièrepatronen van oud-Tweede Kamerleden. „Er is heel veel wat we nog niet weten”, zegt hij na een eerste analyse van zijn database. Vaststaat volgens de wetenschapper eigenlijk alleen dat oud-volksvertegenwoordigers niet opvallend vaak in andere sectoren werken dan kandidaat-Kamerleden vóór hun Kamerlidmaatschap. Het gros was al op enigerlei wijze politiek actief en blijft dat ook. Bij VVD, CDA, D66 en ChristenUnie gaat het om zo’n 50 procent, bij de PvdA om ongeveer 40 procent.
Je zou op basis van dergelijke percentages één vooroordeel kunnen bijstellen, zegt Berkhout, namelijk dat het Kamerlidmaatschap voor VVD’ers niet dé opstap is naar het bedrijfsleven. „Voor ze naar Den Haag gaan, zit 26 procent van hen in de private sector, daarna zie je maar een beperkte stijging naar 31 procent.”
Als een Kamerlid na het Kamerlidmaatschap weer een nieuwe baan vindt, weet Berkhout ook het functieniveau daarvan. Zodoende weet hij ook welk percentage beginnende Kamerleden werkzaam was in de hoogste categorie van de internationale standaardclassificatie van beroepsgroepen (ISCO) en hoe het zit met de uitgestroomde Kamerleden „In de desbetreffende categorie vallen bijvoorbeeld bestuurders van landelijke ondernemingen of ambtelijke organisaties, hoogleraren en mensen met een vergelijkbaar competentieniveau”, licht Berkhout toe.
Wat blijkt? Vooral VVD’ers en CDA’ers bekleden na afloop van hun parlementaire periode in de Tweede Kamer aanzienlijk hogere functies dan daarvoor. Van de functies van beginnende VVD’ers valt 25 procent in de categorie (sub)top, terwijl van alle (bij)banen die van oud-VVD-Kamerleden bekend zijn 59 procent tot dat niveau behoort. Bij het CDA gaat het om 32 en 58 procent.
Adviespraktijkje
„Deze eerste analyse is nog heel ruw”, waarschuwt Berkhout. „De groep oud-Kamerleden die stilletjes een adviespraktijkje aan huis zijn begonnen, krijgt in de database het label ”geen vervolgfunctie bekend”. Dat vertekent het beeld. Verder hoeft het niet zo te zijn dat het oud-Kamerlid de hoge functie meteen na het verlaten van de politiek bemachtigt. Daar kunnen zomaar vier, vijf banen tussen zitten.”
Het aan de Universiteit Leiden gelieerde Parlementair Documentatie Centrum (PDC), waar Berkhout zijn data vandaan heeft, houdt rond elke verkiezing bij hoeveel Kamerleden al ruim van tevoren aankondigden te zullen vertrekken en hoeveel er nog wel op de kandidatenlijst stonden, maar weg moesten omdat hun partij een nederlaag leed.
Voor die laatste categorie vertrekkers tegen wil en dank kan opnieuw aan de bak komen een taaie klus zijn, verzekert Rendert Algra (54), die van 2002 tot 2010 –met een onderbreking van twee jaar– voor het CDA in de Kamer zat. Algra is mede-initiatiefnemer van het outplacementbureau LoopbaanNaPolitiek, dat kort voor de zomer zijn vijfjarig bestaan vierde.
„Laten we maar eerlijk zijn”, zegt hij, „een fatsoenlijke nieuwe baan vinden is voor veel oud-politici moeilijk. Zeker, voor een klein deel geldt dat ze door hun partij, of door een bewindsman van de eigen politieke kleur, geholpen worden aan een ander baantje. Maar dat zijn er niet zo veel. Vergeet niet dat zo’n driekwart van de Kamerleden backbencher is. Zij zijn geen bekende Nederlander, zij hebben geen tien wetten op hun naam staan.”
Maar hebben parlementariërs dan geen breed netwerk dat ze kunnen inzetten bij het vinden van ander werk? „Jawel, maar dat is grotendeels een haalnetwerk. Tachtig procent van hun contacten bestaat uit lobbyisten, die van hen als Kamerlid iets nodig hebben. Maar Kamerleden die hen nodig hebben, bijvoorbeeld kort na die desastreuze verkiezingen waarbij ze hun baan verloren, hebben gewoonlijk weinig aan hen. Zij zijn dan al weer bezig met het maken van nieuwe contacten en met het uitvissen welk Kamerlid van fractie X welke portefeuille heeft gekregen. Voor een ex-Kamerlid is dat vaak heel teleurstellend.”
Kwaaie reacties
Een advies van Algra en zijn collega’s –bij LoopbaanNaPolitiek werken inmiddels een kleine twintig mensen– aan politici is daarom dat zij al vroeg moeten anticiperen op hun vertrek. Zo’n advies is echter niet altijd welkom. „Ruim voor de laatste verkiezingen hebben wij alle PvdA-Kamerleden die onder plek twintig op de lijst stonden, benaderd met de vraag: kunnen wij nu of later iets voor je betekenen? Van sommigen kregen we kwaaie reacties, haast in de geest van: „Waar bemoeien jullie je mee? Ik ben beschikbaar voor een nieuwe periode en daarmee basta.” Terwijl iedereen uit de peilingen kon afleiden dat zelfs kandidaten ver bóven plek twintig reëel gevaar liepen.”
Dat oud-politici op hun lauweren (kunnen) rusten, ontspannen genietend van een riante wachtgeldregeling, is een mythe die niets van doen heeft met de realiteit, stelt Algra. „Ja, er zijn nog wel oud-Kamerleden, mensen die voor 2010 zijn afgezwaaid, die tot hun pensioen recht hebben op wachtgeld. Maar acht jaar geleden zijn de regels enorm aangescherpt. Het wachtgeld is versoberd, de termijn verkort. Bovendien is er een sollicitatieplicht gekomen die er voorheen niet was. En ben je er na drie maanden niet in geslaagd op eigen kracht nieuw werk te vinden, dan ben je verplicht een outplacementbureau in de arm te nemen.”
Nooit gedacht
Dit alles heeft ertoe geleid, weet Algra, dat er inmiddels oud-Kamerleden zijn die zonder inkomen kwamen te zitten of in de bijstand zijn terechtgekomen. „Dat is hard, hoor. Dat het hierop kon uitlopen, hebben die mensen nooit kunnen denken.”
De oud-parlementariër of oud-wethouder die met een door de overheid betaald outplacementbureau in zee gaat, is vrij om zijn eigen bureau te kiezen. „Wel hebben het Rijk, de provincies en gemeenten één zogeheten ”preferred supplier”: Van Eden & Partners. Maar als je daar als oud-politicus van af wilt wijken, mag dat. De laatste jaren kiezen steeds meer politici voor LoopbaanNaPolitiek. Landelijk gezien zijn wij nu zo ongeveer de derde speler.”
Een sterk punt van zijn eigen bedrijf –dat overigens de bulk van zijn cliënten niet heeft zitten onder oud-Kamerleden of oud-ministers, maar in de groeiende groep van oud-wethouders– vindt Algra dat de coaches die er werken veel feeling met de politiek hebben en gerichte cursussen en trainingen aanbieden. „Wij kunnen maatwerk bieden. Veel van onze kandidaten hebben interesse in burgemeestersfuncties. Wij organiseren daarom sollicitatietrainingen en rollenspelen, toegespitst op dit soort ambten.”
Na de laatste Kamerverkiezingen schreven veertien Kamerleden zich in bij LoopbaanNaPolitiek, vertelt Algra. „Ruim 60 procent had binnen een halfjaar weer betaalde arbeid, zij het niet altijd voor 100 procent dekkend. En binnen een jaar oefende 90 procent weer een functie uit. Zelf heb ik er van die veertien drie begeleid. Twee van hen zijn nu volledig uit de wachtgeldregeling. Bij de derde stagneert het proces, maar dat komt door de gezondheidssituatie van de desbetreffende persoon.”
Zelf had Algra, toen hij bij de verkiezingen van 2010 definitief vertrok uit de landelijke politiek, snel nieuw werk. „Ik werd toen voorzitter van vakbond De Unie en was destijds een van de weinige vertrekkers die nagenoeg meteen weer onder de pannen waren.”
„Nieuwe uitdaging”
Nee, Algra wílde acht jaar geleden beslist niet weg uit Den Haag. „Het Binnenhof is een prachtige werkomgeving, en de landelijke politiek werkt verslavend. Maar als je partij jou niet meer op de lijst zet, moet je toch je knopen tellen. Geloof al die Kamerleden maar niet die in koor roepen dat ze vrijwillig weggaan en „een nieuwe uitdaging” zoeken. Vaak komen ze met die ontboezeming een dag voordat hun partij de nieuwe kandidatenlijst bekendmaakt. Toevallig, hè?”
Dé les van Algra: wie Kamerlid wil worden, moet dat niet doen omdat hij denkt ook daarná beter af te zijn. „Politicus-zijn is en blijft een onzeker beroep. En over waar je later terechtkomt, kun je in principe maar weinig zeggen. Ik denk dat ik als ik destijds gewoon bij FrieslandCampina was gebleven, een maatschappelijk gezien veel zekerder carrière had doorlopen dan nu. Al hoor je mij echt niet klagen, want ik heb in Den Haag een prachtige tijd gehad.”
„Oude baan hielp mij meer dan Kamerlidmaatschap”
Na de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 verloren 48 Kamerleden hun baan; ongeveer 30 doordat ze zich niet meer herkiesbaar stelden; de rest omdat zij niet werden herkozen. Van deze 48 Kamerleden hadden er 22 drieënhalf jaar later nog altijd geen ander werk, zo blijkt uit een overzicht dat toenmalig minister Plasterk (Binnenlandse Zaken) in februari 2016 naar de Kamer stuurde. De resterende 26 Kamerleden vonden wel een nieuwe baan, maar een deel van hen had nog wel recht op een aanvullende uitkering omdat ze flink in inkomen achteruit waren gegaan. Van de 26 Kamerleden die een andere baan vonden, slaagden 9 daarin binnen een halfjaar. Nog eens 9 hadden er 7 tot 12 maanden voor nodig. De resterende 8 zochten langer dan een jaar.
Deze zomer stuurde minister Ollongren (Binnenlandse Zaken) een onderzoeksrapport naar de Tweede Kamer waarin aan voormalige politiek ambtsdragers (behalve oud-Tweede Kamerleden ook oud-wethouders) werd gevraagd welke factoren er in hun ogen voor hadden gezorgd dat ze een nieuwe baan hadden gevonden. Opvallend is dat zij hun werkervaring voor hun politieke loopbaan nog doorslaggevender achtten dan hun ervaring in de politiek. De bijdrage van de oude werkervaring werd door 67 procent (erg) positief genoemd; die van de politieke ervaring door 60 procent. Dat ze überhaupt een politieke functie hadden vervuld, achtten overigens maar weinigen behulpzaam. Slechts 7 procent meende dat de beeldvorming rond politiek ambtsdragers een positieve rol had gespeeld.
Dit is het vierde en laatste deel in een serie over vertrekkende Kamerleden.