Belijdenis van Dordt brengt tot verwondering en verwachting
De Dordtse Leerregels leiden ons tot diepe verootmoediging en aanbidding. Hoe groter we van God denken, hoe rijker ons geestelijk leven is, benadrukt dr. P. C. Hoek.
Als het om de verkiezende liefde van God gaat, hebben we het Schriftgetuigenis na te spreken. Behoedzaam, net zoals de Dordtse Leerregels dat doen. We moeten echter niet vanuit de verkiezing theologiseren of preken. We dienen het Evangelie te betuigen, namelijk dat de zaligheid in geen ander is dan in Christus, met bevel van geloof en bekering. Juist zoals ”Dordt” dat ook doet.
Dat mag niet leiden tot zwijgen over Gods eeuwige ontferming en het wonder van Zijn verkiezende liefde. Dát dreigt van de weeromstuit. Bevreesd als we zijn voor een geest van lijdelijkheid en afwachten, zijn we terughoudend in het benadrukken dat het geloof een gave van God is. Temeer als dat betekent dat het bevel van geloof en bekering ontkracht en verlamd wordt.
De remonstranten zeiden: Het geloof moet naar voren komen als vrucht van de prediking en niet als vrucht van de verkiezing. Alsof dat elkaar tegenspreekt. We moeten zeker inzetten bij de prediking van het Evangelie, maar niet zwijgen van de verkiezende genade. Verzwijgen is vaak het begin van verloochenen of verliezen.
Laten we er daarom toch over spreken. In de geest van Dordt, matig en voorzichtig, naar de Schrift. Tot prijs van Gods onverdiende genade, tegen alle menselijke verdiensten, tot versterking van de vaste troost van de gelovigen. Erover spreken als over het heilgeheim: die heerlijke, onverdiende genade van God, de Soevereine.
Dordt staat op het standpunt van de particuliere verzoening. Christus heeft Zijn bloed niet gestort voor eenieder. Hij heeft Zijn leven gesteld voor Zijn schapen. Zijn sterven was een plaatsvervangend sterven. En als Hij in mijn plaats gestorven is, dan moet en zal ik leven! Daarom kunnen wij niet preken: „Jezus is voor u gestorven”, maar: „Wij hebben een gestorven Jezus voor u.”
Ook dat is een notie die in de prediking klinken moet, al kunnen we nooit hoog genoeg van de waarde van Christus’ offer opgeven. Het is genoeg tot verzoening van de zonden van de hele wereld. Het komt echter niet allen ten goede.
Herschepping
Zo diep als de Dordtse Leerregels de verlorenheid van de mens peilen, zo diep peilen ze ook de herschepping: „En dit is die wedergeboorte, die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schrift gesproken wordt, dewelke God zonder ons in ons werkt. En deze wordt in ons niet teweeggebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen, noch door aanrading, of zulke manier van werking, dat, wanneer nu God Zijn werk volbracht heeft, het alsdan nog in de macht des mensen zou staan wedergeboren te worden of niet wedergeboren te worden, bekeerd te worden of niet bekeerd te worden. Maar het is een gans bovennatuurlijke, een zeer krachtige, en tegelijk zeer zoete, wonderlijke, verborgen, en onuitsprekelijke werking, dewelke, naar het getuigenis der Schrift (die van den Auteur van deze werking is ingegeven), in haar kracht niet minder noch geringer is dan de schepping of de opwekking der doden; alzo dat al diegenen, in wier harten God op deze wonderbaarlijke wijze werkt, zekerlijk, onfeilbaar en krachtiglijk wedergeboren worden en daadwerkelijk geloven. En alsdan wordt de wil, zijnde nu vernieuwd, niet alleen van God gedreven en bewogen, maar, van God bewogen zijnde, werkt hij ook zelf. Waarom ook terecht gezegd wordt dat de mens, door de genade die hij ontvangen heeft, gelooft en zich bekeert” (DL art. 3/4.12).
Wat betekent dat voor je persoonlijke vroomheid? Hoe wordt dit beleden geloof beleefd? Toch in diepe verwondering, vanwege Hem „Die de oren wonderen doet op wonderen horen.” In het duister van je verloren leven ging het Licht op. Zo krachtig, tegelijk zo zoet, wonderlijk, verborgen en onuitsprekelijk.
We voelen allemaal aan hoe Dordt zoekt naar woorden om te verwoorden wat zich niet in woorden vangen laat: „De wijze van deze werking kunnen de gelovigen in dit leven niet volkomenlijk begrijpen; ondertussen stellen zij zich daarin gerust, dat zij weten en gevoelen, dat zij door deze genade Gods met het hart geloven, en hun Zaligmaker liefhebben” (DL art. 3/4.13).
Alsof Dordt bedoelt: dat is hét kenmerk van dat nieuwe leven. Op Christus gericht. Er leeft liefde tot Hem. Je weet het, je ervaart het. En dat is genoeg; Hij is genoeg.
Getrouw
Wie Christus deelachtig is, kan Hem niet meer kwijtraken. Waar de Heere dit werk begint, zal Hij het ook voleindigen. Dat troostte de vromen in Dordt, net zoals die in Filippi. „Vertrouwende ditzelve, dat Hij, Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op de dag van Jezus Christus” (Filip. 1:6).
Wat is dat rijk! Zeker als we bedenken hoe schraal de troost is, als we de volharding der heiligen, vanwege het volstrekte, volkomen en volmaakte karakter van Gods genade, verloochenen. Wat een verlies is het te denken, te geloven, te vrezen… dat de zaligheid je toch altijd nog kan ontgaan. Zeker omdat het mij wel duizend keren uit de handen valt en nog vaker bij de handen afbreekt: „Ter oorzake van deze overblijfselen der inwonende zonde, en ook vanwege de aanvechtingen der wereld en des satans, zouden de bekeerden in die genade niet kunnen volstandig blijven, zo zij aan hun eigen krachten overgelaten werden. Maar God is getrouw, Die hen in de genade, hun eenmaal gegeven, barmhartiglijk bevestigt en ten einde toe krachtiglijk bewaart” (DL art. 5.3).
Te wonderbaar
Dit wil Dordt ons vooral leren: niet berekenen of beredeneren, maar in diepe verootmoediging aanbidden. Hoe groter we van God denken, hoe rijker het geestelijk leven uit Hem en met Hem is.
Dan zijn we diep verwonderd omdat Hij in Zijn Zoon heeft omgezien naar een wereld verloren in schuld, die opstond tegen de hoge, heerlijke en goede God. Maar ook omgezien heeft naar mij… doodschuldige zondaar: „Heere, waarom mij, die U en Uw Gezalfde zo veel haat toedroeg?”
Van de kennis van de heilgeheimen van Gods eeuwige raad van vrede en Zijn welbehagen moeten wij belijden dat ze voor ons te hoog is, te wonderbaar, dat we daar niet bij kunnen. Dat hoeft ons niet te verontrusten. Daarmee mogen we rusten bij Hem, wetend dat Hij de Heere is. Waar dat besef taant, verwatert de aanbidding en verdunt het geestelijk leven.
Wasdom
Het gaat goed met dé Kerk. Er komen er nog altijd bij en er valt er niet één af. Christus brengt hen bijeen die de Vader Hem gegeven heeft. We mogen de meeste verwachting voor de Kerk hebben, vanwege „de vrije gunst die eeuwig Hem bewoog.”
Dit zal te meer aansporen om met het Evangelie van het kruis uit te gaan. Met heilige hartstocht. In de toonzetting van DL art. 1.2: „Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe” (1 Joh. 4:9; Joh. 3:16).
De Heere staat in voor de uitkomst. Gód is het Die de wasdom geeft. Die kan niet ijdel zijn in Hem! Dat weerspreekt meteen dat deze leer zorgeloos maakt. Ook in de kerk niet. En als dat wel zo is, dan is deze leer niet aan de orde, maar een wangestalte ervan.
Het Evangelie van vrije genade maakt bewogen én zet in beweging. Juist omdat het God is Die werkt. Juist omdat het geloof uit Hem is en het zeker is dat Zijn raad zal bestaan! Juist het besef dat Heere het huis bouwt, maakt de bouwlieden goedsmoeds. Gods werk gaat voort, zal bestaan en zal voleindigd worden.
De auteur is docent praktische theologie aan de VU (Hersteld Hervormd Seminarie) in Amsterdam. Dit artikel is een verkorte weergave van de lezing die hij op 28 augustus hield tijdens de Haamstedeconferentie in Elspeet.