Prof. Van den Brink over schepping evolutie niet overtuigend, wel uitdagend
De studie van prof. dr. G. van den Brink over schepping en evolutie overtuigt niet, maar daagt de gereformeerde gezindte wel uit tot nadere bezinning, vindt drs. J. J. Grandia.
We hebben een probleem. De Bijbel spreekt over schepping, de wetenschap over evolutie. De Bijbel gaat over het hele leven, de wetenschap ook. Hoe nu verder? Het lang verwachte boek van prof. dr. G. van den Brink is verschenen om ons in deze materie verder te helpen.
Het is een knap boek geworden. Dik, met op elke pagina minstens vier voetnoten, gevuld met Engelstalige titels van het allerhoogste niveau. Daarnaast is het goed leesbaar en biedt het een overzicht in de materie zoals dat in Nederland nog niet eerder is verschenen. Dat komt door het luisteren naar en afwegen van talloze meningen.
Ik heb het boek welwillend gelezen, omdat ik als theoloog een verlegenheid voel bij het probleem van geloof en wetenschap. Maar ik zie na de lezing de vragen groeien en antwoorden blijven uit. Wat zijn de problemen die ik signaleer? Ik beperk me tot hoofdlijnen en zie drie probleemvelden: de verhouding geloof en wetenschap, de hermeneutiek en het verlies van een belangrijk Bijbels vertrekpunt: het paradijs.
God van de filosofen
1. Geloof en wetenschap. Het vertrekpunt van prof. Van den Brink is dat evolutie als theorie zal blijven, steeds verder onderbouwd wordt door wetenschappelijke ontdekkingen en inzichten en dat wij als christenen daar wat mee moeten. Die aanname is niet verkeerd. Prof. Van den Brink wil niet dat de Bijbel over de wetenschap heerst, noch dat de wetenschap over de Bijbel heerst. Die twee hebben ieder hun eigen domein en zeggingskracht.
Maar is dat vol te houden? De onderhavige studie wil een soort harmonie bereiken tussen geloof en wetenschap, waarbij wetenschappelijke inzichten het Bijbels getuigenis verduidelijken. In dat licht mis ik een concrete exegese van Genesis 1-3. Wordt de Schrift zo via een achterdeur toch niet omgebogen naar de wetenschap? De centrale vraagstelling is ”Wat als evolutie juist blijkt te zijn?” Onherroepelijk leidt dat tot een toebuigen van de Schriftuitleg naar de wetenschap. Iets wat prof. Van den Brink nu net niet wil, gebeurt toch.
Dat heeft gevaarlijke kanten. Zo is prof. Van den Brink bezorgd dat we door het afwijzen van de evolutieleer een „God van de gaten” overhouden. Telkens zal uit nieuwe ontdekkingen blijken dat het geloof in God terrein moet prijsgeven. Maar de route die prof. Van den Brink bewandelt, leidt tot de ”God van de filosofen”, een God Die we binnen wetenschappelijke denkkaders aanvaardbaar kunnen krijgen. Over dat gevaar schrijft prof. Van den Brink niet.
Perspectivisme
2. Hermeneutiek. Prof. Van den Brink geeft geen concrete exegese van Genesis 1-3, maar reikt een hermeneutische sleutel aan, het ”perspectivisme”. Hij wil het wereldbeeld lospellen van de inhoud. Zoals we nu niet meer uitgaan van een hemel die uit drie lagen bestaat, moeten we ook maar afscheid nemen van een zesdaagse scheppingsweek van 6000 jaar terug. Maar kunnen we boodschap en wereldbeeld wel tot in detail gaan onderscheiden?
Zoals prof. Van den Brink terecht opmerkt: „Het heil hangt aan historiciteit.” Mijns inziens staat nu juist het taaleigen van Genesis 1-3 de leesregel van het perspectivisme in de weg. Genesis is niet zozeer verhalend, als wel historisch documenterend door het gebruik van de ”waw-consecutivum”, de verhalende Hebreeuwse werkwoordsvorm. Alsof de schrijver wil zeggen: „En toen… en toen… en toen.” Dat duidt op geschiedenis. Daarnaast ontbreekt in Genesis het ”parallelismus membrorum” (de parallelle versregels), hét stijlkenmerk van Hebreeuwse poëzie. De tekst stuurt ons dus veel meer in de richting van geschiedenis. Het genre van Genesis laat ons niet toe om de boodschap met hermeneutisch gereedschap te verbouwen tot een aanvaardbaar geheel in het licht van moderne wetenschap.
Cruciaal probleem
3. We raken het paradijs kwijt. Prof. Van den Brink is in staat de historische Adam en Eva in het geheel van de eigentijdse wetenschappelijke inzichten een plaats te geven. Allerlei dogmatische noties harmonieert hij met zowel natuurwetenschap als het Schriftgetuigenis. Zo blijft Adam een historisch persoon met wie het verbond is opgericht.
En toch stapelen de vragen zich op. Adam en Eva leefden in de visie van prof. Van den Brink niet alleen, zij worden uit velen uitverkoren om het beeld van God te dragen. Als beelddrager vallen ze in zonden. En die zonde „straalt af op de hele mensheid.” In het licht van de gereformeerde geloofsleer is dat wel heel vaag. Hoe zit dat met de neven en nichten van Adam en Eva, om in de visie van prof. Van den Brink mee te denken? Delen zij alleen in de gevolgen van de zonde, of krijgen zij dan toch opeens een zondige natuur? En hun kinderen dan? De kerk der eeuwen belijdt op grond van de Schrift dat de zonde wordt overgeërfd en toegerekend.
In de visie van prof. Van den Brink raken we het paradijs kwijt. En dat is een cruciaal probleem. Want als er geen paradijs is geweest, hoe goed is God dan? Het woord ”goed” in Genesis kan inderdaad zoiets betekenen als: doen waarvoor je bestemd bent. Dan zou de goede God een wereld geschapen hebben van eten en gegeten worden. Maar een schepping vol geweld, dat wringt toch ook met de getrouwheid van God? Hij zal niet laten varen het werk dat Zijn hand begon, ook ten aanzien van de schepping.
De wederkomst is een herstel en vervolmaking van de staat der rechtheid. Verlossing is niet alleen iets totaal nieuws geven, maar ook het verloren beeld van God herstellen. Bij prof. Van den Brink raakt dat uit beeld. Dan kunnen we onze medemens ook niet meer aanspreken op hoe het zou moeten en behoren te zijn. Dan is het leven inderdaad alleen een evolutionair ontwikkelingsproces, een ”struggle for life”, en niet meer. Vooral dit derde punt weegt zwaar bij mij.
De visie van prof. Van den Brink overtuigt mij op dit moment niet. Daarvoor roept ze te veel vervolgvragen op. Wat is dan de waarde van dit denkwerk? Het is te wensen dat we als gereformeerde gezindte nog eens goed nadenken over de verhouding tussen geloof en wetenschap; de uitleg van het Woord van God en de verwoording van de relatie God-mens.
De auteur studeerde theologie, doceert godsdienst en is ambtsdrager in de gereformeerde gemeente te Gouda.