Prof. dr. Gijsbert van den Brink (geen familie van de recensent) houdt zich al jaren bezig met het thema van schepping en evolutie. Nu heeft hij een neerslag van zijn zoektocht en van zijn huidige positie verwoord in ”En de aarde bracht voort”.
Het boek van de hoogleraar theologie en wetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam is een bewerkte versie van een Engelstalige studie die volgend jaar bij uitgeverij Eerdmans in Grand Rapids (Verenigde Staten) verschijnt. De bewerking houdt in dat het boek is toegespitst op de situatie van het scheppingsdebat in Nederland.
De omvang van het debat over schepping en evolutie is enorm. In deze boekbespreking kan ik dus slechts een paar opmerkingen maken. Daarvan maak ik er zes. Ik ga eerst in op het belang van het boek. Vervolgens zeg ik iets over wat de auteur beoogt. Daarna geef ik aan waarom ik waardering heb voor deze publicatie van prof. Van den Brink, om ten vierde te vermelden wat vragen bij mij oproept. Ik spreek daarna uit wat mijn eigen positie in het scheppingsdebat is, namelijk de positie van de ”docta ignorantia”, de geleerde onwetendheid. Afsluitend doe ik een oproep aan allen die zich ongetwijfeld de komende tijd zullen mengen in het debat over schepping en evolutie.
1. Ten eerste constateer ik dat dit een kundig en deskundig boek is. De schrijfstijl is prettig, de verwijzingen zijn talrijk, de betoogtrant glashelder. In het debat over schepping en evolutie kan vanaf nu niemand in Nederland om dit boek heen. Ik verwacht niet dat er vanuit het jongeaardecreationisme een antwoord op vergelijkbaar niveau zal komen. Daarvoor is deze studie te grondig, te scherpzinnig, te omvattend. Gezien deze eigenschappen zal het waarschijnlijk tevens een invloedrijk boek worden.
Visie
2. Wat is de visie van prof. Van den Brink? Hij antwoordt bevestigend op de vraag of christelijk geloof en evolutie verenigbaar zijn. Volgens prof. Van den Brink kun je orthodox, gereformeerd christen zijn en blijven, ook als je aanvaardt dat het heelal miljarden jaren oud is, de mens een gemeenschappelijke afstamming met de mensapen deelt en het proces van evolutie te verklaren valt door natuurlijke selectie. In hoofdstuk 4-9 betoogt de auteur dat je, ook als je de evolutietheorie aanvaardt, kunt vasthouden aan het gezag van de Schrift, aan de goedheid van God, aan de menselijke waardigheid, de erfzonde en de dood als straf op de zonde, aan Gods voorzienigheid en aan moraal en openbaring. De intentie van prof. Van den Brink is niet om de evolutietheorie te bewijzen of te verdedigen, maar om na te gaan wat de gevolgen zouden zijn voor bepaalde geloofsovertuigingen indien men de evolutietheorie aanvaardt.
Prof. Van den Brink schrijft zijn gehele boek dus vanuit een hypothetische vraag: Wat nu als de evolutie waar zou zijn? Dat ze waar is, is dus noch het uitgangspunt, noch de conclusie van het boek. Zijn eindoordeel is dat orthodoxe overtuigingen niet behoeven te worden prijsgegeven onder druk van de evolutietheorie, ook al zullen sommige leerstellingen dan wel anders moeten worden geïnterpreteerd.
Waardering
3. Er is veel in deze studie wat ik waardeer. Ik merk een sterke drive bij de auteur om duidelijk te maken dat je als christen je verstand niet behoeft uit te schakelen (”sacrificium intellectus”). Hij wil niet dat studenten en anderen het geloof vaarwel zeggen omdat zij niet kunnen inzien hoe wetenschap en geloof te combineren zijn. Daarmee staat hij stevig in de gereformeerde traditie, die (veel meer dan de lutherse) aandacht heeft voor helderheid, consistentie en inzichtelijkheid in ons leerstellig spreken.
Prof. Van den Brink gelooft terecht dat de natuurwetenschap betrouwbare kennis oplevert. Hij gaat niet mee in de soms opvallend postmoderne houding bij sommige christenen om wetenschap af te doen als „slechts een mening en interpretatie.” Terecht wijst prof. Van den Brink op de „tweeboekentheorie.” Hij gelooft dat God ons twee boeken heeft gegeven, het boek van de Schrift én het boek van de natuur (Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 2). God is auteur van beide boeken, en in beide is Hij geloofwaardig. Als wij daartussen spanningen waarnemen, ligt dat niet aan de betrouwbaarheid van deze boeken, maar aan onze gebrekkige interpretatie van een van beide boeken.
Vragen
4. Ik heb echter ook vragen bij de studie. Omwille van de beschikbare ruimte richt ik mij op één punt, het zogeheten perspectivisme. Het perspectivisme is „de hermeneutische visie dat we bij het interpreteren van de Bijbel de theologische inhoud moeten onderscheiden van het wereldbeeld waarin deze inhoud ingebed is” (blz. 122). De Bijbel is dan niet bedoeld om ons wetenschappelijke informatie te leveren, maar om ons de werkelijkheid te laten zien in het licht van Gods aanwezigheid. Kort door de bocht gezegd: de feiten worden geleverd door de wetenschap, het geloof levert de levensbeschouwelijke interpretatie van die feiten. Geloof en wetenschap zijn twee perspectieven op dezelfde wereld. Het geloof is een bril, een paradigma, een zienswijze waarmee de gelovige de wereld als Gods schepping interpreteert. Wie zo de Bijbel opvat als een leesbril voor de werkelijkheid, sluit elke botsing tussen wetenschap en geloof bij voorbaat uit. Er is sprake van een boedelscheiding, van twee onderling onafhankelijke terreinen.
Wat prof. Van den Brink voorstaat, is om het perspectivisme wel te aanvaarden, maar dan met een aanvulling. Hij wil om zo te zeggen geen radicaal perspectivisme, zoals zojuist beschreven, maar een gematigd perspectivisme. De Bijbel is een boek dat geschiedenis beschrijft, aldus prof. Van den Brink. De Bijbel levert ons dus toch ook (heilshistorische) informatie. Wonderen en heilsfeiten zijn niet slechts gelovige interpretaties van platte gebeurtenissen, maar werkelijke, bovennatuurlijke gebeurtenissen. Een radicale boedelscheiding tussen geloof en wetenschap is dan ook niet mogelijk, zegt prof. Van den Brink. Hij laat daarom ruimte voor ”intelligent design” als wetenschappelijk niet te weerleggen fenomeen, en betoogt dat de evolutionaire convergentie een aanwijzing is voor goddelijke voorzienigheid. Stuk voor stuk zaken die ik in zijn visie waardeer.
Toch heb ik bezwaren. Ten eerste vind ik het perspectivisme in hermeneutisch opzicht –de manier waarop Bijbelteksten worden toegepast– tekortschieten. Wie bepaalt namelijk wat inhoud is en wat wereldbeeld? Waar ligt de grens? Is de verhouding van man en vrouw in Efeze 5:22 theologische inhoud of antiek wereldbeeld? En de zogeheten zwijgteksten over de plaats van de vrouw in de gemeente? En de verhouding van kinderen tot hun ouders (Efeze 6:1-3)? Moeten we ook Jezus’ verwijzing naar historische personen in het Oude Testament (onder wie Adam) zien als onderdeel van een achterhaald wereldbeeld? Wie wil, kan met een beroep op het perspectivisme zelfs het bestaan van God als Persoon als cultuurbepaald beschouwen.
Het perspectivisme heeft bovendien een innerlijke tendens naar vrijzinnigheid. Vrijzinnigheid is (aldus de puritein John Owen) niets anders dan het gebruik van religieuze woorden voor alledaagse verschijnselen.
Ik meen vervolgens dat het perspectivisme de nuances en aanvullingen niet toelaat die prof. Van den Brink benoemt. Wat hij als aanvullingen ziet, zijn in werkelijkheid geen nuances maar ontkrachtingen van het perspectivisme. Er bestaat mijns inziens geen gematigd perspectivisme. Het is of geen perspectivisme, of radicaal perspectivisme.
Daarom zie ik niet goed in hoe het perspectivisme zou kunnen samengaan met de „tweeboekentheorie.” Volgens het perspectivisme is er één boek dat feiten aanlevert (de natuur) en één boek dat over God spreekt (de Bijbel). Maar in de tweeboekentheorie zijn er twee boeken die over God spreken. Als prof. Van den Brink dit perspectivisme aanvaardt, moet hij de tweeboekentheorie afwijzen, of andersom.
Ik denk dus dat prof. Van den Brink het perspectivisme zou moeten opgeven. Wie het perspectivisme aanvaardt, accepteert bij voorbaat de gangbare visies in de wetenschap. Van een dialoog of discussie tussen geloof en wetenschap is dan dus nooit sprake.
Beperkte kennis
5. Mijn eigen voorkeur gaat uit naar wat wel wordt aangeduid als de ”docta ignorantia”, de geleerde onwetendheid. Dat houdt in dat je, na grondige studie en bezinning, tot de conclusie komt dat een bepaald probleem (vooralsnog) niet is op te lossen. J. H. van Bemmel, R. C. Sproul, Phillip E. Johnson en anderen kiezen voor deze positie. Dat is dus geen ontwijkend gedrag (waarvoor prof. Van den Brink bang is) maar de erkenning dat ons kenvermogen beperkt is. In de filosofie noemt men dit ”cognitive closure”. In bijvoorbeeld het vraagstuk over de interactie van lichaam en geest erkennen wij dat er (nog) geen bevredigend antwoord is; waarom zou dit in het debat over schepping en evolutie dan niet zijn toegestaan? We lezen twee boeken waarin God Zich openbaart, maar erkennen dat wij bij het lezen van elk (!) van beide op onze eigen beperktheid stuiten.
Concreet houdt dat in dat ikzelf in elk van de drie hoofdposities (jongeaardecreationisme, oudeaardecreationisme, evolutionistisch creationisme) sterke en zwakke aspecten zie. Maar ik spreek me voor geen van drieën uit. Degenen die een schepping in 6 keer 24 uur verdedigen, gaan verder dan wat de twee boeken van Schrift en natuur zeggen; en hetzelfde geldt voor degenen die de historiciteit van Adam ontkennen.
Gesprek
6. Deze recensie sluit ik graag af met een wens. Duidelijk is dat prof. Van den Brink van harte de gereformeerde orthodoxie voorstaat. Of zijn theologische overtuigingen altijd aansluiten bij zijn filosofische en hermeneutische keuzes kan men zich afvragen. Maar dat is geen reden om hem als onorthodox weg te zetten. Ik hoop dat het gesprek dat zich ongetwijfeld gaat ontwikkelen naar aanleiding van dit boek, dezelfde kenmerken zal hebben als het boek en zijn schrijver: kritisch, inhoudelijk, gedegen, bescheiden, fair.
Klik hier voor meer artikelen over dit thema.
”En de aarde bracht voort. Christelijk geloof en evolutie”, prof. dr. G. van den Brink; uitg. Boekencentrum, Utrecht, 2017; ISBN 9789023971535; 364 blz.; € 22,99.