Wetenschap & techniek
Worstelen met de grote vragen van schepping en evolutie

Hoeveel evolutie past er in de schepping? Prof. dr. G. van den Brink en prof. dr. M. J. Paul zijn het daarover niet eens. In een constructief tweegesprek gaan de hoogleraren de moeilijke onderwerpen niet uit de weg.

Bart van den Dikkenberg en Maarten Stolk
8 July 2017 07:49Gewijzigd op 16 November 2020 10:59
De hoogleraren prof. G. van den Brink (l.) en prof. M. J. Paul in gesprek over schepping en evolutie. beeld RD, Henk Visscher
De hoogleraren prof. G. van den Brink (l.) en prof. M. J. Paul in gesprek over schepping en evolutie. beeld RD, Henk Visscher

Studenten en ook steeds meer gemeenteleden lopen aan tegen een groot probleem: hoe moet ik het geloof in de schepping combineren met de alom gangbare evolutietheorie? De hoogleraren, behorend tot de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland, schreven er beiden een boek over. Een kant-en-klare oplossing hebben ze niet. Wel willen ze dienstbaar zijn aan mensen die met die grote vragen zitten.

Prof. Van den Brink, hoogleraar theologie en wetenschap, doet aan de Vrije Universiteit Amsterdam onderzoek naar de verhouding tussen geloof, theologie en (natuur)wetenschap. Hij maakt van dichtbij de worsteling mee die jongeren ervaren als zij van het reformatorisch onderwijs de overstap maken naar de wetenschappelijke wereld.

„Ze hebben geleerd dat God alles in zes dagen van 24 uur heeft geschapen, ongeveer 6000 jaar geleden. Als je dat niet gelooft, ben je eigenlijk geen christen meer. Komen ze op de universiteit, dan merken ze dat de evolutietheorie nogal dominant aanwezig en stevig onderbouwd is. Studenten denken vaak nogal zwart-wit: kennelijk is dan alles wat mij thuis is bijgebracht onzin, en dan is ook de Bijbel niet betrouwbaar. Vervolgens breken ze vaak met het geloof.”

Prof. Paul, hoogleraar Oude Testament aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven, maakte zelf als student zo’n zoektocht mee. „Ik studeerde theologie aan de Universiteit Leiden, waar een Schriftkritische benadering schering en inslag was. Dat stimuleerde mij de afgelopen tientallen jaren aandacht te schenken aan de verhouding tussen geloof en wetenschap.”

In een poging een antwoord te formuleren, publiceerde prof. Van den Brink vorige maand zijn boek ”En de aarde bracht voort” (uitg. Boekencentrum, Zoetermeer). De Amsterdamse hoogleraar vindt dat de evolutietheorie te verenigen valt met het orthodox-christelijke geloof. Het boek van prof. Paul ”Oorspronkelijk. Overwegingen bij schepping en evolutie” (uitg. De Banier, Apeldoorn), dat uitgaat van de historiciteit van Genesis 1, verschijnt pas eind augustus. Dat maakte dat het gesprek met name ging over het eerste boek.

Prof. Van den Brink: „Ik ben oprecht geïnteresseerd in hoe die dingen liggen. Is het mogelijk om geloof en wetenschap constructiever op elkaar te betrekken?”

Wat is scheppen?

Prof. Van den Brink: „Iets maken uit niets. God roept Zijn schepping in aanzijn uit niets: ”creatio ex nihilo”. Ik geloof daar van harte in. Een vervolgvraag kan zijn: wat gebeurde er na de schepping van het eerste leven?”

Prof. Paul: „Je ziet evolutie dus als vervolgstap na een voorafgaande schepping van het leven?”

Prof. Van den Brink: „Ja. Maakt het zo veel uit of God alle soorten afzonderlijk heeft geschapen of dat ze er zijn gekomen door geleidelijke ontwikkeling? De wetenschap heeft daar goede verklaringen voor en ik heb geen reden die in twijfel te trekken. Mijn geloof is daardoor niet veranderd. Ik vind het daarom jammer dat mensen vanwege mijn boek betwijfelen of ik nog wel geloof in het eerste artikel van de Apostolische Geloofsbelijdenis.”

Prof. Paul: „Als ik de Bijbel lees zoals het er staat, kan ik geen geleidelijke ontwikkeling aanvaarden als Gods scheppingsmethode. Ik zou liever willen beginnen bij het spreken van God: Hij spreekt en het is er.”

Prof. Van den Brink: „Dat laatste onderschrijf ik zonder meer. Maar bij het Bijbellezen moeten we wel rekening houden met het genre van Bijbelteksten. Hoe zijn ze precies bedoeld? Dan blijkt: er is geen probleem met de ‘kale’ evolutietheorie, maar wel met het atheïstische evolutionisme. In deze geestelijke strijd ligt voor mij het echte front.”

Prof. Paul: „Dat front herken ik.”

Waar ligt dan het grootste verschil tussen u beiden?

Prof. Van den Brink: „Ik benader de problematiek vanuit de systematische theologie. Ik maak onderscheid tussen het wereldbeeld van de Bijbel en de boodschap. Ik ben niet op elke afzonderlijke Bijbeltekst ingegaan, maar meer op het totaalplaatje: hoe lees je de Bijbel? Als een mededeling van feitelijke informatie, of accepteer je daarin ook de aanwezigheid van een bepaald wereldbeeld?

De Bijbel roept bijvoorbeeld het beeld op van God Die de mens vormde door hem te kleien met Zijn handen. Dat is natuurlijk niet letterlijk bedoeld, maar symbolisch. Spannende vraag is: op welke plaatsen in de Bijbel is er nog meer sprake van symbolische taal?”

Prof. Paul: „Je geeft een andere duiding aan Bijbelteksten die hinderlijk zijn voor je opvatting. Maar lees je ze wel in hun verband? Welke informatie willen ze overdragen? In de klassieke visie zijn Exodus 20:11 en Exodus 31:17, de fundering van het sabbatsgebod, een belangrijke leessleutel voor het begrijpen van Genesis 1. Daaruit volgt nadrukkelijk dat het in Genesis 1 om zes gewone dagen gaat. Jij zegt dan: dat kun je ook zo of zo uitleggen. Maar dan mis je de innerlijke samenhang tussen Genesis, Exodus en Leviticus, die de klassieke visie wel kent.”

Prof. Van den Brink: „Ik probeer die samenhang wel intact te laten. En ik kan me beroepen op jouw collega’s, Bijbelwetenschappers als John Bimson, John Walton en anderen. Ik proef bij jou de wens om elke vorm van een tijdgebonden wereldbeeld uit de Bijbel weg te verklaren.”

Prof. Paul: „Ik erken dat in de Bijbel soms sprake is van symboliek en wellicht ook van een bepaald wereldbeeld, maar ik vind dat je de randverschijnselen te veel centraal stelt in je uitlegmethodiek.

Jouw benadering is: stel dat evolutie waar is, welke consequenties heeft dat voor het geloof? Je laat de Bijbeltekst staan en je leest daar concepten in van schepping, Adam, zondeval, enzovoort, die je vervolgens een eigen invulling geeft. Zo kun je orthodox zijn, maar je loopt onvermijdelijk tegen de vraag aan: hoe leggen we dan bepaalde Bijbelteksten uit? Ik moet erkennen dat jouw pogingen grote denkkracht verraden, maar ze overtuigen me niet.”

In het huidige wetenschappelijke wereldbeeld spelen afstanden in het heelal en radiometrische datering een belangrijke rol. Hoe gaat u daarmee om?

Prof. Paul: „Ik ben geen deskundige op alle terreinen die met de evolutietheorie te maken hebben. Dat maakt mij voorzichtig in het reageren op de wetenschappelijke resultaten. Er is echter meer kritiek op de gangbare evolutiewetenschap dan velen beseffen en het is goed om kennis te nemen van andere benaderingen.

Ik wil het creationisme, dat een vorm van wetenschapsbeoefening is, overigens onderscheiden van het klassieke scheppingsgeloof. Ik bepleit aansluiting bij het klassieke scheppingsgeloof zoals dat er in de loop van de eeuwen is geweest. Ik wil staan in de lijn van de Vroege Kerk. Die nam ook afstand van de evolutietheorieën en dateringen die toen gangbaar waren. In hun bestrijding daarvan beriepen de kerkvaders zich vooral op Genesis 1-11.”

Prof. Van den Brink: „Zeker, maar die dateringen liepen uiteen en zijn ook niet bepalend voor het klassieke scheppingsgeloof. Wij zullen ons rekenschap moeten geven van de wetenschappelijke ontwikkelingen. Er bestaan theorieën dat de aarde toch jong moet zijn, maar die zijn veruit in de minderheid en worden niet bevestigd. Ook daarvan moet je je rekenschap geven.”

Prof. Paul: „De kerkvaders waren unaniem in het aannemen van een aarde van minder dan 10.000 jaar, tegenover heidense voorstellingen. Er zijn ook nu wel degelijk goede wetenschappelijke argumenten voor een jonge aarde. Slechts één voorbeeld: van dino’s, die 65 miljoen jaar geleden zouden zijn uitgestorven, is zacht weefsel gevonden met bloedvaten die vergelijkbaar zijn met die in Egyptische mummies. Hoe kan dat? Dat wijst erop dat de hoge dateringen mogelijk niet kloppen.”

Prof. Van den Brink, in uw boek poneert u dat Adam en Eva zijn voortgekomen uit mensachtige wezens. Kunnen christenen dan nog geloven dat mensen op unieke wijze naar het beeld van God zijn geschapen?

Prof. Van den Brink: „Droegen neanderthalers het beeld van God? Ik kan die grenzen niet scherp trekken. De biologie zegt daar niets over. Wij zijn geschapen naar Gods beeld om Gods stem te beantwoorden, een relatie met Hem aan te gaan. We hebben de verantwoordelijkheid gekregen om Gods schepping te beheren. Dat leert de Bijbel mij.”

Prof. Paul: „Uit jouw boek werd mij niet duidelijk hoe het beeld van God doorwerkt in de veronderstelde tijdgenoten van Adam en Eva. Droegen die ook het beeld van God, hoewel ze geen biologische nakomelingen waren van Adam en Eva?”

Prof. Van den Brink: „God moet ook aan andere mensen Zijn beeld hebben gegeven. Maar bij Adam en Eva is het misgegaan. De zonde is besmettelijk en deze zal zo bij de andere mensen zijn verspreid.”

Prof. Paul: „Zoiets kan ik me voorstellen in een gezinssituatie, waar men elkaar kent. Maar hoe ondergingen de veronderstelde groepen mensen in andere werelddelen de gevolgen van de zonde van Adam en Eva?”

Prof. Van den Brink: „Sowieso waren er niet gigantisch veel mensen. In een groep kan de zonde zich binnen een bepaalde tijdsperiode hebben verspreid. Het kwade overwint immers altijd. Ik wil recht doen aan de zondeval: we zijn van een goeddoend God afgevallen. Er is niets in de wetenschap dat dit uitsluit. Ik houd vast aan een schepping van mensen die moreel onschuldig waren, maar die willens en wetens God de rug toekeerden.”

Prof. Paul: „Mooi dat je die klassieke noties overeind wilt houden. Toch dwingt de evolutietheorie je sommige dingen anders te formuleren. Je erkent zelf aan het einde van je boek dat er drie punten zijn waar het schuurt met het orthodoxe geloof: de hermeneutiek, de manier van Bijbellezen, de val van de dierenwereld door de zonde, en het idee dat de geschiedenis van de mensheid is begonnen met één mensenpaar.”

Prof. Van den Brink: „Ik probeer de hele evolutietheorie serieus te nemen. Vervolgens probeer ik te laten zien dat het niet noodzakelijk is daardoor bij het vrijzinnige kamp terecht te komen.”

Prof. Paul: „Je zoekt nu naar een absoluut minimum waar het botst met de orthodoxie. Naar mijn overtuiging schuurt het op meer punten, omdat je niet de Bijbel, maar de hedendaagse spanningen als uitgangpunt neemt. Ben je niet bang dat volgende generaties een aantal stappen verder gaan?”

Prof. Van de Brink: „Over tien jaar hoop ik er nog hetzelfde over te denken. In de kwesties Geelkerken, Lever en Kuitert zie je dat zij destijds deels door de felle reacties de vrijzinnigheid in zijn gedreven. Ik hoop de discussie vandaag op een andere manier te kunnen voeren.”

De Bijbelse notie van de erfzonde blijft bijvoorbeeld overeind staan?

Prof. Van den Brink: „Ja. Ik wijd in mijn boek een paragraaf aan een discussie met iemand die tegen me zei: je moet op dit punt breken met de klassieke scheppingsleer. Als ik de leer van de erfzonde in een evolutionaire context probeer uit te leggen, blijven vijf van de zeven onderdelen overeind; met twee van de zeven punten heb ik inderdaad een probleem. Dat betreft de rol van de seksualiteit en het begin met één enkel mensenpaar. Die tasten de kern echter niet aan.”

Prof. Paul: „Als ik in jouw boek lees dat God een wezen met driften, instincten en verkeerde neigingen Zijn beeld geeft en hen zo tot de eerste mens maakt, dan ontwaar ik een kloof tussen deze mens en Gods volmaakte norm.

Voor mij is het belangrijk dat Christus als het Woord bij de schepping was betrokken. Wie Hij is en wat Hij doet, draagt Hij uit in Zijn schepping. Ik heb er veel moeite mee dat de mens er pas zou zijn gekomen toen 99 procent van alle dieren al was uitgestorven – waarover moest de mens dan heersen? En hanteerde God daarvoor andere normen: vond Hij dood, verderf en bloedvergieten toen goed?

De klassieke scheppingsleer is echter: God heeft alles goed geschapen; vanuit Zijn goedheid kon het ook niet anders zijn dan goed. Door de zondeval viel de gehele schepping en raakte deze onderworpen aan de dood. Ik heb dus een ander uitgangspunt.”

Prof. Van den Brink: „Over de plaats van Christus verschillen we volgens mij niet. Christus is gekomen tot verzoening van onze zonde en om de dood te overwinnen. De mens had de sterfelijkheid al in zijn genen, maar werd door van God af te vallen onderworpen aan de dood. Dat is mijns inziens echter anders bij de dieren: die hebben altijd geleden.

Ook mensen die niet van Adam afstammen, zijn zondaren. Daarom kunnen Christus’ verdiensten hun ten goede komen. Een biologische afstamming is daarvoor niet per se noodzakelijk. Ik probeer met deze benadering geloof en wetenschap bij elkaar te houden.”

Wat zou u studerende jongeren willen meegeven rond het thema van schepping en evolutie?

Prof. Paul: „Doe niet alsof je alles weet: wij kennen ten dele. Anderzijds, accepteer de gangbare wetenschap niet te snel en kijk ook naar de alternatieven. Neem de wetenschap wel serieus, maar vertrouw je toe aan het Woord van God. Het lukt ons eenvoudigweg niet om alles op één lijn te krijgen. Paulus zei het ook in 1 Korinthe 13:12: „Nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben.””

Prof. Van den Brink: „Ik verbaas me soms over de stelligheid waarmee deze discussie wordt gevoerd. Het is mijn ervaring dat hoe meer je studeert, hoe minder stellig je bent. De discussie is complexer dan je denkt. Laten we mogelijke oplossingen niet te snel uitsluiten.”

Ik zou ook predikanten en andere voorgangers willen oproepen studerenden en intellectuele kerkgangers geen mening op te dringen, maar een bepaald bewustzijn te bevorderen: dat hier sprake is van een probleem.”

Prof. Paul: „Kerken ontkomen er niet aan hierin geestelijke leiding te geven. Dat zal voor hen een grote uitdaging zijn. Hoe houden we de fundamentele leerstellingen vast en hoe gaan we om met wat hier gaande is? Ik merk een grote verlegenheid om vast te houden aan het klassieke scheppingsgeloof en tegelijk recht te doen aan wetenschappelijke gegevens. Toch is dat mijns inziens mogelijk.”

Prof. Van den Brink: „Deze discussie speelt niet voor iedereen in gelijke mate. Maar laten ouderen niet te snel zeggen: Die evolutietheorie is allemaal onzin. Laten opa’s en oma’s beseffen waarmee hun kleinkinderen worstelen. Het is moeilijk om die discussie op het juiste niveau te voeren. Maar dat is wel onze taak.”

Klik hier voor meer artikelen over dit thema.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer