Prima als kerkelijke kleur minder speelt bij opstellen van SGP-lijst
Vanouds was het voor de SGP best een dingetje: zorgen dat alle kerkelijke kleuren, proportioneel verdeeld, op de kieslijst stonden. Anno 2020 is het belang van dit punt sterk gedaald. En dat is prima.
Vanaf het begin vormde de oudste partij van Nederland een interkerkelijk gezelschap. De eerste Kamerleden: ds. Kersten, ds. Zandt en ir. Van Dis, kwamen uit drie verschillende kerken. En dat was geen toeval.
Want het mag waar zijn dat er qua politieke standpunten en geestelijke ligging tussen hen nauwelijks verschil was; dat de één afkomstig was uit de Gereformeerde Gemeenten, de ander hervormd was en de derde christelijk gereformeerd, had wél betekenis. Zo konden kiezers uit alledrie de kerken zich des te gemakkelijker bij de SGP thuis voelen.
Die verdeling van politici over de diverse kerkelijke denominaties bleef in de partij altijd een rol spelen. Soms op pijnlijke wijze. Denk aan de voorkeursacties van de jaren zeventig en tachtig voor ds. Mallan (Gereformeerde Gemeenten in Nederland) of juist voor Holdijk (Gereformeerde Bond).
Die tijd ligt nu achter ons. Toch bleef ook in de decennia daarna bij de verdeling van kandidaten over kieslijsten kerkelijke kleur meewegen. Zij het steeds minder zwaar. En misschien mag het nóg wel een onsje minder.
In de eerste plaats omdat het jeugdige SGP’ers steeds minder boeit in welk kerkelijk hokje hun volksvertegenwoordiger past. Sinds de jaren zeventig zijn hele generaties refo’s gevormd op reformatorische middelbare scholen en zodoende gewend geraakt aan het omgaan met kleine theologische verschillen. Zij poetsen die niet weg, maar zien ze goeddeels los van iemands geschiktheid als raadslid of Kamerlid.
In de tweede plaats is het opstellen van een kandidatenlijst ook zonder met kerkelijke achtergronden rekening te houden al lastig genoeg. Een partij wil, om te beginnen, graag afgevaardigden met diverse deskundigheden. In de Tweede Kamer maar ook in de gemeenteraad is het altijd fijn tenminste één persoon te hebben die handig is met centen en cijfers. Een jurist is ook nooit weg. En zo zijn er meer specialismen waar een fractie om verlegen kan zitten, zeker in een samenleving die steeds complexer wordt.
Verder: in het bijzonder voor een politieke partij geldt dat wie de jeugd heeft, de toekomst heeft. Zorgen dat er naast ouderen ook jongeren op de lijsten staan die te zijner tijd het stokje kunnen overnemen, is dus zondermeer van belang. En wie dan ook nog een beetje op regionale spreiding wil letten, heeft als selectiecommissie zijn handen vol.
Natuurlijk zou het onverstandig zijn als een partij als de SGP blind zou zijn voor kerkelijke kleuren. Maar op het lijstje van af te vinken criteria verdient dit punt anno 2020 eerder de laatste dan de eerste plaats.
Het beste bewijs van het nogal achterhaald zijn van het focussen op kerkgenootschappen, is het functioneren van de huidige partijleider Van der Staaij. Ja, hij is –zeggen ze– oud-gereformeerd. Maar in de tien jaar dat hij aan het roer van het partijschip staat, is dat eigenlijk nooit als een relevante zaak gezien.
Leg je oor te luisteren bij, bijvoorbeeld, enkele leidslieden uit de Gereformeerde Bond, en je hoort vooral lof. „Kees verwoordt de zaken uitstekend. Ik herken me daar helemaal in.” Of, iets ondeugender geformuleerd: „Kees? Hij zou ook een bonder kunnen zijn.”