Ze werd uitgeloot voor de studie geneeskunde, daarom koos Bianca Buurman voor verpleegkunde. Nu is ze hoogleraar en adviseert ze als chief nursing officer bewindslieden en topambtenaren van het ministerie van VWS. „Het compleet sluiten van verpleeghuizen voor bezoek moet echt de laatste optie zijn.”
Buiten is het snikheet, in brasserie De Hoge Dijk bij een Amsterdamse golfbaan gewoon warm. Ook een mus is naar binnen gevlucht om wat verkoeling te zoeken. Vrijpostig hipt het dier rond. „Grappig hè”, lacht Bianca Buurman (43). Met haar vrolijke jurk, aanstekelijke lach en naturelle enthousiasme heeft ze nog steeds iets meisjesachtigs. „Ben jij óók verpleegkundige geweest? Wat leuk!”
Komt u uit een gezin van zorg en hulpverleners?
„Helemaal niet, ik kom uit een ondernemersgezin. Mijn vader had een eigen gerechtsdeurwaarderskantoor en is nog altijd bezig. Die werklust heb ik van hem geërfd. Mijn zusje koos voor de hotelbranche, ik wist op mijn twaalfde al dat ik de zorg in wilde. Dat is nooit meer veranderd.”
En uw moeder?
„Die werkte in de kledingbranche. Ze overleed toen ik vijftien jaar was, drie maanden nadat bij haar kanker was ontdekt. Eerst dachten ze aan een non-hodgkinlymfoom, uiteindelijk bleek het longkanker te zijn. Vanaf dat moment wilde ik oncoloog worden. Het leek me mooi om de ontwikkelingen op dit gebied te volgen en mensen met kanker te behandelen. In het ziekteproces van mijn moeder zag ik een aantal dingen waarvan ik dacht: dat zou anders moeten. Als kinderen werden we tijdens het ziekteproces totaal niet begeleid, terwijl we behoorlijk alleen stonden. Toen ik zes was, zijn mijn ouders gescheiden.”
Heeft dat gebrek aan aandacht bij u blijvende schade opgeleverd?
„Dat geloof ik niet. Het heeft me vooral strijdlustig gemaakt. Zelfs na zulke moeilijke gebeurtenissen kun je het leven weer oppakken. Kort voor haar overlijden zei mijn moeder tegen me: „Zorg dat je je diploma haalt en richt je op je toekomst.” Dat heb ik gedaan. Ik kijk positief tegen de dingen aan en zie nooit veel beren op de weg.”
U werd wel uitgeloot voor de studie geneeskunde.
„Ja, dat was even slikken. In het jaar waarin mijn moeder overleed, kwam van mijn schoolwerk niet veel terecht. Ik ging over, maar mijn cijfers waren behoorlijk gekelderd. Destijds was je gemiddelde cijfer bij de loting heel belangrijk. Ik heb een jaar bewegingswetenschappen gestudeerd, waarna ik opnieuw werd uitgeloot. Toen ben ik aan de Hogeschool van Amsterdam verpleegkunde gaan doen. Dat vond ik ook een mooi vak. Je staat heel dicht bij de patiënt, dichter dan de arts. Die bepaalt het behandelbeleid, maar hun angsten, zorgen en vragen bespreken mensen met verpleegkundigen.
Na het eerste jaar heb ik me nog één keer ingeschreven voor geneeskunde. Toen ik voor de derde keer werd uitgeloot, besloot ik voluit voor verpleegkunde te gaan. Het is zó’n mooi vak dat ik het uiteindelijk niet meer wilde verlaten.”
Speelt in de liefde voor de zorg een religieuze overtuiging mee?
„Niet zozeer, het is meer de wens om anderen te helpen. Als tiener had ik al bijbaantjes in de zorg. Die houding zie je bij veel artsen en verpleegkundigen. Het is een professie, maar dit werk heeft ook iets van een roeping. Dat zag je duidelijk na het uitbreken van de coronapandemie, toen veel gepensioneerde artsen en voormalige verpleegkundigen zich weer beschikbaar stelden.”
U hebt geen christelijke achtergrond?
„Nee. Wel ging ik met een oma die een grote rol in mijn leven speelde vaak mee naar de katholieke kerk. Ik genoot van de rust. Nu kom ik er niet meer, maar de vragen over de zin van het menselijk bestaan zijn me altijd bezig blijven houden. Heb je, als je komt te overlijden, de dingen gedaan die werkelijk belangrijk zijn?”
Hoe ziet u het menselijk leven?
„Dat heeft altijd waarde, ook als herstel door de ernst van de ziekte of door ouderdom niet meer mogelijk is. Dan moeten we bezien hoe we kwaliteit aan het leven kunnen toevoegen: lichamelijk, psychisch en sociaal. Dat moet het doel zijn van al het medisch en verpleegkundig handelen.”
Is de relatie tussen medicus en verpleegkundige voor u hiërarchisch of gelijkwaardig?
„Het laatste, ze hebben beiden hun eigen verantwoordelijkheid. Op de afdeling oncologie-hematologie waar ik jaren heb gewerkt, functioneerde dat ook zo. Je stond als team rond de patiënt, de oncoloog ervoer ik als een collega. Hogerop in de organisatie liggen de verhoudingen nog altijd behoorlijk scheef. De medische staf heeft een veel zwaardere rol in de planvorming dan de verpleegkundige staf, al begint er wel wat te veranderen. Hier in Amsterdam komen geneeskundestudenten en verpleegkundestudenten elkaar tijdens de opleiding al tegen. Daardoor weten ze veel beter wat ze aan elkaar hebben en wie voor wat is opgeleid.”
Het zelfbewustzijn van verpleegkundigen nam behoorlijk toe, is mijn indruk.
„Absoluut, we kennen nu de verpleegkundig specialist met zelfstandige behandelbevoegdheid, er wordt onderzoek gedaan, verpleegkundigen hebben zitting in adviesraden... In de acute Covid-periode was er vanuit de brede samenleving de erkenning dat verpleegkundige een vitaal beroep is. Helaas zie ik bij verpleegkundigen zelf de bevlogenheid en trots op het vak alweer afnemen, door de werkdruk. Pas las ik een rapport over de witte woede in 1991. Sindsdien is er best wat verbeterd, maar de kern van de problemen van toen bestaat nog steeds.”
Kwam door uw werk als oncologieverpleegkundige de ziekte van uw moeder niet vaak terug?
„Daar had ik gelukkig weinig last van. De herinnering daaraan zag ik vooral als een voordeel. Uit ervaring wist ik waar mensen in zulke omstandigheden behoefte aan hebben.”
Bent u weleens bang zelf door de ziekte te worden getroffen?
„Als je jong bent, denk je weinig na over je eigen sterfelijkheid. Dat veranderde toen ik naar de leeftijd ging waarop mijn moeder overleed. Ze was toen 43, ik bereikte onlangs die leeftijd. Mijn dochters zijn bijna even oud als ik destijds. Nu besef ik pas echt wat het voor mijn moeder betekende om haar kinderen achter te moeten laten. Dat heeft me de afgelopen jaren erg beziggehouden. Dan kwam soms ook de vraag op: zal ik ouder worden dan zij? Mijn 43e verjaardag ervoer ik als een soort mijlpaal. Onbewust leefde ik met de gedachte: eerst die leeftijd maar eens zien te bereiken.”
Diep vanbinnen leefde toch angst voor de dood?
„Ja, als ik daar echt over nadenk, vliegt het me aan. Ook mijn moeder was bang om dood te gaan. Het spreken erover met patiënten vind ik wel heel belangrijk. Nog steeds is de zorg te veel gericht op behandelen, waardoor er onvoldoende aandacht is voor de existentiële vragen en behoeften van mensen. Juist die aspecten boeien mij, ook in het onderzoek dat ik doe binnen de oudergeneeskunde.”
Hoe belandde u in dat wetenschappelijk onderzoek?
„Behalve de oncologie had ouderenzorg mijn belangstelling. Mijn droom was de praktijk van de zorg te combineren met kwaliteitsverbetering en onderwijs. Daarom ben ik naast mijn werk verplegingswetenschappen gaan studeren. Dankzij professor Sophia de Rooij, destijds hoogleraar geriatrie in het AMC, kon ik daarna promotieonderzoek doen naar de zorg voor kwetsbare ouderen in het ziekenhuis. Ook in de vervolgtrajecten stond voor mij centraal dat ze de zorg echt moesten verbeteren. Enkel voor de publicaties onderzoek doen, spreekt mij niet aan. Ik blijf me in de eerste plaats verpleegkundige voelen.”
Wat leverde uw onderzoek op?
„Het wees uit dat de overgang van het ziekenhuis naar huis voor kwetsbare ouderen slecht geregeld was. Met de gevolgen daarvan: 20 procent overleed kort na ontslag, 20 procent moest opnieuw worden opgenomen, 30 procent had functiebeperkingen waardoor ze er slechter aan toe waren dan voor de opname.
Het onderzoek heeft geleid tot de zogeheten transmurale zorgbrug, waarbij de situatie van kwetsbare ouderen beter in kaart wordt gebracht en de patiënt na ontslag intensief wordt begeleid door een wijkverpleegkundige. De sterfte na een ziekenhuisopname is daardoor met een kwart afgenomen. Huisartsen zijn meer gaan doen aan proactieve zorg voor de kwetsbare ouderen in hun praktijk, in Amsterdam-Oost kwam in 2018 een WijkKliniek. Daar wordt in een verpleeghuis ziekenhuiszorg voor deze doelgroep geboden. De bedoeling is dat dit initiatief elders wordt overgenomen. Samen met wijkverpleegkundigen hebben we onderwijsmodules ontwikkeld.”
Twee keer kreeg u een beurs voor veelbelovende onderzoekers; hoe beleefde u dat?
„Ik was er heel blij mee. Door die Rubiconbeurs kon ik een jaar met mijn gezin naar Amerika. Dat was een van de leukste jaren van ons leven. Ook professioneel heb ik ervan genoten. De infrastructuur voor onderzoek was aan Yale University perfect.
Daar staat tegenover dat het Amerikaanse gezondheidszorgsysteem voor een Nederlander shocking is. Wie geld heeft kan de beste zorg krijgen, voor armen heeft Amerika veel weg van een derdewereldland. Je ziet dat nu ook weer met de coronapandemie. Al die mensen die hun werk kwijtraken, hebben meteen ook geen zorgverzekering meer. Ik ben de Nederlandse gezondheidszorg veel meer gaan waarderen.”
En dan wordt u in 2015 benoemd tot lector aan de hogeschool waar u zelf studeerde.
„Dat was heel erg leuk. Daarvoor werkte ik er al als docent. Mensen van wie ik zelf les had gehad, werden mijn collega’s. Ik vond het een eer om de rol van lector te kunnen gaan vervullen. Die positie gaf me meer mogelijkheden om mijn onderzoeksresultaten een plek te geven in het onderwijs van aankomende verpleegkundigen.”
Twee jaar later bent u ook hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam.
„Dat had ik als kind nooit kunnen bedenken. De academische wereld lag ver buiten ons beeld, een hoogleraar was iemand van ongekende hoogte. Toen ik ging promoveren, had ik dat gevoel nog steeds. Het kwam niet in me op dat ík die post kon bereiken. Na mijn benoeming tot lector begon dat te veranderen. Je merkt dat je er talent voor hebt, maar de benoeming bleef toch wel bijzonder. In het begin voelde het heel apart als ik me ergens moest voorstellen. Ik hoogléraar? Het is het hoogste wat je kunt bereiken op de academische ladder, al heb ik absoluut niet het idee dat ik nu op mijn lauweren kan gaan rusten. Mijn positie zie ik als een middel om de zorg voor ouderen te verbeteren. Dat is de rode draad in mijn loopbaan.”
U hebt opmerkelijk veel promovendi.
„Momenteel nog vijftien, zeven zijn er al gepromoveerd. Het leuke is dat het niet allemaal verpleegkundigen zijn. Ik geloof in de kracht van multidisciplinaire samenwerking, dus onder mijn promovendi zijn ook artsen en fysiotherapeuten. Zo kun je vanuit verschillende perspectieven naar de zorg voor kwetsbare ouderen kijken.”
Artsen die bij een verpleegkundige promoveren, wie had dat dertig jaar terug bedacht?
Lachend: „Mooi toch? En ze hebben er geen moeite mee. Dat laat inderdaad zien dat er wel wat veranderd is in de verhoudingen.”
Sinds 1 januari bent u ook nog chief nursing officer. Een toegift?
„Nou, ik heb er wel even over nagedacht. Wil ik dit? Ik trad aan in een tumultueuze periode. We hadden net de commotie rond het wetsvoorstel BIG II achter de rug. Verpleegkundigen met een mbo-opleiding zouden aanvullende studie moeten gaan volgen om het werk dat ze al jaren deden, te kunnen blijven uitvoeren. Onder druk van alle protesten is het voorstel uiteindelijk in de prullenbak beland, maar daarmee waren de problemen in de sector niet uit de wereld. Tekorten op de arbeidsmarkt, werkplezier dat onder druk staat, onvoldoende mogelijkheden om mee te praten over de ontwikkeling van het beroep. Na wat wikken en wegen heb ik besloten de benoeming toch te aanvaarden. Ik zie het als een uitdaging om de positie van verpleegkundigen te verbeteren en het vak verder te professionaliseren. In de eerste plaats door goed te luisteren naar de mensen op de werkvloer.”
Kort na uw benoeming kwam de uitbraak van het coronavirus in Nederland. Heftig?
„Het hele ministerie kwam in een crisismodus terecht. Ik had in dat geheel nog geen plaats. In Engeland was de chief nursing officer elke week bij de briefings aanwezig, samen met de chief medical officer. Voor mij was het heel erg zoeken naar een goede invulling van mijn rol. In de beroepsgroep leefden heel veel vragen.
Los van de pandemie wilde ik sowieso meer inhoud geven aan de functie. Als chief nursing officer mag je het ministerie gevraagd en ongevraagd advies geven. In het verleden waren dat altijd mondelinge adviezen. Die kan de minister gemakkelijk naast zich neergeleggen. Dat vond ik onbevredigend. Ik wilde naar schriftelijke adviezen, die meerdere partijen, waaronder de Tweede Kamer, kunnen lezen. Dan kun je gericht vernieuwingen organiseren.”
De Tweede Kamer stond u intussen al te woord.
„Ja, die vroeg mij deel te nemen aan de technische briefing, maar dat vond het ministerie niet zo’n goed idee. Vervolgens heeft de Kamer unaniem besloten om mij uit te nodigen voor een hoorzitting van tweeënhalf uur. Heel Nederland kon meekijken. Ik was versleten na het beantwoorden van alle vragen, maar het was wel een bijzondere ervaring. Ik kon de zorgen van verpleegkundigen en de positie van kwetsbare ouderen voor het voetlicht brengen.
Die hoorzitting was een keerpunt in het zoeken naar mijn rol als chief nursing officer. De afgelopen maanden heb ik een advies uitgebracht over de transitie van de Covid-zorg naar de reguliere zorg, vanuit het perspectief van verpleegkundigen en verzorgenden. Hoe gaan we die twee vormen van zorg naast elkaar laten lopen en hoe voorkomen we fysieke en psychische overbelasting?
Nog recenter heb ik meegewerkt aan het opschalingsplan voor de intensivecareafdelingen. Je kunt extra beademingsapparatuur bestellen, maar je zult er ook het personeel bij moeten hebben. In al die projecten zie je dat de verpleegkundigen nauwelijks worden betrokken bij de planvorming. Dat zou veel meer dan nu moeten gebeuren. Dan krijg je in een vroeg stadium de problemen helder en creëer je onder het personeel draagvlak voor de beslissingen die worden genomen. De huidige werkwijze geeft veel frustratie bij verpleegkundigen. Ze voelen zich te weinig gehoord.”
U voelt zich hun belangenbehartiger?
„Toch wel een beetje, ja. Belangenbehartiging is in de eerste plaats de taak van beroepsverenigingen en vakbonden, maar die hebben er ook baat bij om hun eigen organisatie te positioneren en zich te profileren. Ik praat puur vanuit de inhoud. Dat heeft voordelen. Je bent onafhankelijker, dat beseffen verpleegkundigen ook. Na de wat moeizame start als chief nursing officer heb ik er heel veel zin in om echt veranderingen te bewerken voor mijn beroepsgroep.”
Wat vond u van de aanvankelijke desinteresse bij de overheid voor de verpleeghuizen in de coronacrisis?
„Vreselijk. Die houding toonde duidelijk dat de ziekenhuiszorg altijd voorop staat en de ouderenzorg er maar wat bij hangt. Alsof het leven van ouderen minder waard is, terwijl deze mensen een schat aan levenservaring hebben. De wijkverpleging kreeg nog minder aandacht.
Ik had nog veel harder aan de bel moeten trekken, denk ik nu, al hebben we niet stilgezeten. In de afgelopen tijd is veel onderzoek verricht naar de verspreiding van het virus in verpleeghuizen. Dat leidt tot aangescherpt beleid om te voorkomen dat bij een tweede golf van corona opnieuw een hoge mate van sterfte optreedt. Tegelijkertijd mag de focus niet uitsluitend medisch zijn, maar moeten we ook oog hebben voor het welzijn van mensen. In de laatste fase is kwaliteit van leven belangrijker dan een paar extra weken of maanden. Het compleet sluiten van verpleeghuizen voor bezoek moet echt de laatste optie zijn.”
Hoe kijkt u aan tegen de discussie over verhoging van de salarissen in de zorg?
„Aanpassing van het salaris lijkt me reëel, maar loonsverhoging is zeker niet het enige wat verpleegkundigen vragen. Ze willen vooral eigenaar zijn over hun vak en meer zeggenschap krijgen in beleidsvorming. Daarmee stimuleer je de bevlogenheid en beroepstrots van verpleegkundigen. Nu worden de plannen meestal over hen uitgestort. Een ander punt is het gebrek aan ontwikkelmogelijkheden. Als je naast je werk als verpleegkundige andere dingen wilt doen, bijvoorbeeld onderzoek, kun je moeilijk je vak blijven uitoefenen. Daarbij speelt ook de beloning een rol. Voor een arts maakt het niet uit of hij bezig is met patiëntenzorg, onderwijs of onderzoek. Voor alle werkzaamheden krijgt hij hetzelfde betaald. Bij verpleegkundigen ligt dat heel anders.”
Twee eeuwen geleden werd Florence Nightingale geboren. Zijn haar opvattingen en idealen nog steeds actueel?
„Volgens mij wel. Zij stond voor goed luisteren naar mensen, nauwkeurig observeren en op basis daarvan de zorg verbeteren. Dat is de kern van wat ik vandaag in mijn werk doe. We kunnen nog iets anders van haar leren. Na haar terugkeer uit de Krim trok ze zich terug uit het publieke leven. Met de kennis van nu denken we dat ze een posttraumatische stressstoornis heeft gehad. Omdat ze daarvoor niet de goede begeleiding kreeg, besloot ze de zorg te verlaten. Laten we iets dergelijks nu proberen te voorkomen.”
Hoogleraar, lector, onderzoeker, adviseur van het ministerie, echtgenote, moeder, hoe houdt u al die ballen in de lucht?
„Door hard te werken. En we hebben het thuis goed geregeld. Mijn man is er wat meer voor de kinderen; hij werkt drie en een halve dag per week. Dat is met zijn werk als psychotherapeut goed te organiseren. Ik heb niet de indruk dat mijn dochters onder mijn werkzaamheden lijden. Sterker nog, door de crisis heb ik veel thuisgewerkt, ze zijn me wel weer een beetje zat.”
Wat voelt u zich primair?
„Ik doe al mijn taken met heel veel plezier, maar moet ik kiezen, dan hoef ik niet te twijfelen. Het gezin blijft het belangrijkste.”
Bianca Buurman
Bianca Buurman studeerde verpleegkunde aan de Hogeschool van Amsterdam en verplegingswetenschappen aan de Universiteit Utrecht. In 2011 promoveerde ze op een studie naar het opsporen en begeleiden van kwetsbare ouderen in het ziekenhuis. Dankzij een Rubiconbeurs kon ze een jaar vervolgonderzoek doen aan Yale University in de VS. In 2014 kreeg ze van De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek een veni-beurs voor onderzoek naar functieverlies bij ouderen na een ziekenhuisopname. In 2015 werd ze benoemd tot lector transmurale ouderenzorg aan de Hogeschool van Amsterdam, twee jaar later volgde haar benoeming als hoogleraar acute ouderenzorg aan de Universiteit van Amsterdam. Sinds 1 januari 2020 is ze de chief nursing officer van het ministerie van VWS. In die functie adviseert ze de bewindslieden en topambtenaren over zaken op het terrein van verpleging en verzorging. Bianca Buurman is gehuwd met psychotherapeut Frank Buurman, het echtpaar heeft twee dochters.