Piet en Pita redden weggegooide Ugandese kinderen
Piet en Pita Buitendijk ontfermen zich sinds twintig jaar over verstoten en weggegooide kinderen in Uganda. Het echtpaar vist baby’s soms letterlijk uit het riool. Met hun stichting Noah’s Ark helpen ze honderden van zulke kinderen op weg naar zelfstandigheid. „We proberen van een niemand een iemand te maken.”
Een zonovergoten namiddag, eind juli. De avondspits is niet met vakantie, verklappen de knipperende matrixborden boven de A15. De drukte op de weg contrasteert behoorlijk met de rust in restaurant Delifrance, onder aan afrit Sliedrecht-West. De enige gasten in de eetgelegenheid zitten aan een tafeltje in de hoek. De rustgenieters zijn Piet en Pita Buitendijk.
Waarom zijn jullie niet thuis, in Uganda?
Piet: „Afgelopen februari gingen we voor drie weken naar Nederland. Een paar dagen voor we terug zouden vliegen, werd Pita ziek.”
Pita: „Mijn gezondheid ging snel achteruit, maar de klachten waren vaag. We hadden geen idee wat ik kon mankeren. Omdat we hier niet wonen, konden we ook niet bij een arts of ziekenhuis terecht. Uiteindelijk heeft degene bij wie we logeerden een dokter gedwongen om te komen. Die regelde gelijk een ambulance om me naar het ziekenhuis te brengen. Inmiddels was ik doodziek.”
Piet: „Pita had een paar weken daarvoor malaria gehad, dus dat kon het niet zijn, dachten we. Uiteindelijk hebben ze haar daar toch op getest, en toen bleek dat er heel veel malariaparasieten in haar bloed zaten. Pas toen ze dat wisten, konden ze de juiste medicijnen toedienen. Maar toen lag mijn geliefde al op het randje van de dood.”
Pita: „Ik knapte langzaam op. Na twee weken werd ik uit het ziekenhuis ontslagen, maar toen waarde het coronavirus inmiddels rond en zaten de grenzen dicht. We waren opgesloten in ons vaderland.”
Piet: „Volgende week mogen we met een repatriëringsvlucht terug naar huis.”
Het echtpaar Buitendijk komt over als een goed op elkaar ingespeeld team. Hij is de verhalenvertellende oom waar je uren gebiologeerd naar kunt luisteren, zij is de meedenkende achterhoede. Neemt hij een slok van zijn Coca Cola Zero, dan neemt zij de verhaallijn moeiteloos over. Komt hij zo gauw niet op de Nederlandse benaming van iets, dan vertaalt zij het Engelse equivalent. Zonder elkaar in de rede te vallen doen de twee in alle rust hun verhaal.
In 1996 vlogen jullie namens de Britse zendingsorganisatie Africa Inland Mission (AIM) voor het eerst naar Uganda. Hoe zijn jullie bij de zending betrokken geraakt?
Piet: „We hebben altijd de roeping gevoeld om mensen te helpen, waar en op welke manier dan ook. In Nederland zetten we ons ook altijd in voor kerkelijk jeugdwerk. Zo kwamen we in aanraking met problemen die onder jongeren leefden. Incest en drugsverslaving, bijvoorbeeld. We konden niet anders dan ons huis openzetten voor die gebrokenheid. Zodoende hadden we altijd mensen bij ons wonen. Dat ontstond gewoon, het werd op ons pad geplaatst.
Voor we naar Uganda verhuisden, waren we ook al met zending bezig. Ik heb bijvoorbeeld Bijbels naar de andere kant van het IJzeren Gordijn gesmokkeld.”
Pita: „Maar bijna dertig jaar geleden kwam dat zendingsbevel echt in ons hart. We werden stilgezet bij Jesaja 6:8, waar God vraagt: „Wie zal Ik zenden, en wie zal voor Ons heengaan?” Toen konden we niet anders dan met de profeet volmondig antwoorden: „Hier zijn we, zend ons heen.”
Piet: „We voelden allebei dat we naar Uganda moesten. Ik kende het land een beetje, omdat ik in die tijd voor Dorcas werkte als projectleider Afrika.”
Wat is Uganda voor land?
Piet: „Veelzeggend zijn de cijfers over de bevolkingsomvang. Toen wij er in 1996 heen gingen, had het land 14 miljoen inwoners, nu 43 miljoen. Een gigantische groei, terwijl het aantal banen nauwelijks is toegenomen. Er wordt veel honger geleden, de situatie is steeds uitzichtslozer.”
Wat deden jullie voor Africa Inland Mission?
Pita: „Het was een heel divers programma. De belangrijkste elementen: we gaven godsdienstonderwijs op een school met 4000 leerlingen, trainden Ugandezen om zondagsschool te kunnen geven, hielpen in de gevangenis en zorgden voor bevrijde en ontsnapte kindsoldaten.”
In 1999 zeiden jullie Africa Inland Mission vaarwel. Hoe kwam dat?
Piet: „In de jaren dat we voor deze organisatie werkten, zagen we dat vooral de allerkleinsten het in Uganda moeilijk hebben. Een van de grote problemen in dit land is de totaal misvormde seksuele moraal. Daardoor zijn er veel tienermeiden die verkracht worden en zwanger raken. En volgens de cultuur haalt het kind van zo’n meisje de schande over de familie. Zolang de tienermoeder haar baby bij zich houdt, wordt ze dus verstoten. Neemt ze afscheid van het kind, dan is ze weer welkom thuis. Daarom doen veel moeders afstand van hun baby.”
Pita: „Deze kinderen worden vaak te vondeling gelegd, of bijvoorbeeld in een container gegooid. Als ze dat overleven, worden ze op latere leeftijd meestal misbruikt. Wij wilden ons voor die verschoppelingen inzetten. Dat probeerden we via AIM, maar die kant wilde de organisatie niet op. Zo groeide het verlangen om voor onszelf te beginnen.”
Omdat Pita met een dubbele hernia kampt, moet het echtpaar Buitendijk in 1999 naar Nederland. Daardoor komt er acuut een einde aan het werk voor AIM, en is de weg vrij voor een eigen project.
Toen jullie in 2000 terugkeerden, richtten jullie de stichting Noah’s Ark Children’s Ministry Uganda –kortweg Noah’s Ark– op. Wat doet die stichting?
Piet: „We vangen weggegooide kinderen op. Meestal komen die via de politie bij ons. Ze hebben in de eerste weken vaak medische zorg nodig. Zodra ze aangesterkt zijn, gaan ze naar het kinderhuis.”
Pita: „Bij binnenkomst geven we de kinderen een naam en geboortedatum. Daarmee krijgen ze een identiteit; worden ze van een niemand een iemand. En niet onbelangrijk: kunnen ze later hun verjaardag vieren.”
Piet: „Behalve gedumpte kinderen vangen we ook verstoten tienermoeders met hun baby’s op. Momenteel zijn er 212 bewoners op ons terrein bij het dorpje Mukono, zo’n 20 kilometer van de hoofdstad Kampala.”
Jullie hebben dus een soort kinderdorp gesticht. Hoe is dat begonnen?
Pita: „Toen we in 2000 weer naar Uganda gingen, huurden we een huis in de buurt van Kampala. We hadden de stichting, maar nog geen kinderen. We vertrouwden er echter op dat God die bij ons zou brengen.”
Piet: „Al vrij snel, in februari 2001, kregen we het eerste kind, een jongetje van twee jaar oud. Zijn moeder was verkracht en wilde haar zoontje niet meer. Via via kwam het jochie bij de politie. Daar wisten ze van onze plannen, dus vroegen ze ons om voor het hummeltje te zorgen. Inmiddels is het een knaap van 21, met een diploma en een goede baan. Vorig jaar hebben we hem uitgezwaaid. Dat was een mooi moment.”
Pita: „Gaandeweg kwamen er meer kinderen. Eerst langzaam, een per maand. Maar op een zeker moment ging de rem ervan af. Wij wilden altijd een groot gezin, maar we kregen slechts één kind via de natuurlijke weg. God heeft onze kinderwens echter op Zijn manier ingevuld.”
Pita: „Al snel werd het huis in Kampala te klein. We schaften aanpalende huizen aan, maar ook dat voldeed al snel niet meer. In 2006 verhuisden we naar het terrein bij Mukono. Daar hadden we een groot kinderhuis neergezet. Inmiddels staan er meer gebouwen. Onder andere vier scholen, twee klinieken, een kerk en twaalf family units – huizen waar de oudere kinderen met behulp van begeleiders in gezinsverband met elkaar wonen.”
Piet: „God schiep gezinnen, geen kinderhuizen. Daarom is het ons streven kinderen bij hun eigen familie op te laten groeien. Als een baby binnenkomt, proberen we altijd te achterhalen wie de moeder is, of welke andere familieleden er in beeld zijn. Door vaak met hen te praten kunnen velen teruggeplaatst worden. Van de ruim 600 kinderen die we de afgelopen jaren opgevangen hebben, wonen er 400 weer bij hun eigen familie.”
Hoe is het om vader en moeder te zijn van 212 kinderen?
Piet: „We worden ook echt papa en mama genoemd. Niet alleen door de kinderen overigens. Ook bij de politie ben ik „Papa Piet.” Ik ga regelmatig naar de rechtbank om voor de rechten van verstoten tienermoeders op te komen, als een soort advocaat. En zelfs de rechter vraagt regelmatig: „Papa, wat denkt u hiervan?” Ik ben eraan gewend, maar het klinkt natuurlijk absurd.”
Pita: „We krijgen hulp van 180 personeelsleden. Tuinmannen en technisch personeel, maar ook leerkrachten en gezinsverzorgers die helpen bij de opvoeding van de kinderen.”
Hoe voed je zo veel kinderen Bijbels op?
Piet: „Binnen de poort gelden Bijbelse leefregels. En die moet je ieder kind inscherpen. We proberen daar via het onderwijs en in de kerk, maar vooral ook in de family units, veel aandacht aan te besteden. Hoe je bijvoorbeeld als man en vrouw met elkaar om hoort te gaan, dat zien die kinderen niet in de maatschappij om zich heen. Liefde en trouw zijn in Uganda volstrekt onbekende begrippen. Het is onze taak om kinderen de heilzame Bijbelse waarden daarover bij te brengen.”
Is Noah’s Ark alleen maar een succesverhaal?
Piet: „Op ons kinderdorp is ook een begraafplaats. Soms krijgen we kinderen binnen die zó uitgemergeld zijn dat we hen menselijkerwijs gesproken niet meer in leven kunnen houden. Wij hebben op het terrein een ondervoedingskliniek met medisch geschoold personeel. We weten hoe voorzichtig en gestructureerd je uitgehongerde baby’s voedsel toe moet dienen. Maar soms is een kind zó ver heen dat je voelt dat het lijfje geen gram voedsel meer kan verdragen. Ik herinner me dat ik met een broodmager meisje in m’n armen zat. In m’n vingers had ik wat kruimels van een biscuitje. Een enkele korrel liet ik in d’r mondje vallen, maar dat kon haar hartje niet meer aan. Ze stierf in m’n armen. Dat zijn heel trieste dingen. Vreselijk. Dat doet zo veel pijn.”
Pita: „Om het vol te houden moet je naar de mooie verhalen blijven kijken. Ieder kind dat gezond opgroeit is weer een wonder. Je moest eens weten in welke toestand we ze soms aantreffen…”
Piet: „We hebben een aantal keer kinderen uit latrines gevist. Een latrine is een openbaar toilet waarvan je er in Uganda veel hebt. In wezen is het niet meer dan een gat in de grond met een plaat erop waar een opening in zit. Daarboven doen mensen hun behoefte.
Soms worden kinderen in zo’n put gedumpt. Passanten horen dan gehuil en alarmeren de politie. Die schakelt ons in. Wij gaan er gelijk heen, en met de politie proberen we zo’n kind te redden.”
Pita: „De eerste dagen komen de maden uit alle openingen van zo’n lichaampje. Gelukkig overleven de meesten het, maar sommige kinderen zitten te vol met rotzooi. Dan kun je niet anders dan zulke schepseltjes in Gods handen overgeven.”
Piet: „En dat geldt ook voor al die weggegooide baby’s van wie wij het bestaan niet weten. De enkelingen die wij mogen redden van een wisse dood – dat is slechts het topje van de ijsberg.”
Baby’s uit een put vol ontlasting vissen, dat klinkt onmenselijk. Wat doen zulke situaties met jullie?
Piet: „Op het moment zelf ben je alleen maar bezig. Wij zijn erop ingesteld dat we op ieder moment gebeld kunnen worden met de vraag om een kind te redden. Als dat gebeurt, gaat de actiemodus aan. Dan vliegen we met onze auto of ambulance van het terrein af, met het gebed in het hart of God wil helpen. Als er dan na een uur een huilend kindje in een handdoek ligt, kun je Hem alleen maar dankbaar zijn.”
Wat hebben jullie de afgelopen twintig jaar geleerd?
Piet: „Op God te vertrouwen, de dingen in Zijn handen te laten rusten. Toen we naar Uganda gingen, vroeg ik me weleens af of het echt Zijn bedoeling was dat we dit zouden doen. Ik ben oud gereformeerd opgegroeid en diep vanbinnen blijf ik een behoudende jongen die de zaken graag eerst laat overwinteren. Bij al onze plannen denk ik: zou het Gods wil zijn? Maar de afgelopen twintig jaar heeft Hij zo veel onmogelijkheden opgelost, dat ik volmondig durf te zeggen dat het Zijn bedoeling is dat wij hier zijn.”
Pita: „We zijn financieel volledig afhankelijk van donaties uit het buitenland. Nooit zijn we daarin beschaamd uitgekomen. We hebben veel grote investeringen moeten doen. Bij de bouw van de ondervoedingskliniek bijvoorbeeld. We hadden er het geld niet voor. En dan belt er ineens iemand uit Amerika die zegt: Ik heb nog zoveel duizend dollar liggen, kunnen jullie daar iets mee? Dan kun je alleen maar zeggen: Dank U wel, Heere.”
Hoe zien jullie de toekomst voor je?
Piet: „Wij zijn 60 en 61, en we realiseren ons dat we niet altijd de kar kunnen blijven trekken. De focus ligt nu vooral op: onszelf overbodig maken. We leiden mensen op, zodat zij onze taken kunnen overnemen.”
Pita: „Vorig jaar zijn wij met een twaalftal kinderen verhuisd. We wonen nu 60 kilometer verderop, in een gebied waar extreem veel misstanden zijn. Het was al lang onze wens om ook kinderen in deze probleemstreek te helpen. Dat betekent dat ze het in Mukono grotendeels zonder ons moeten stellen en dat gaat gelukkig heel goed.”
Piet: „In januari start hier ook een school, er zijn plannen voor een kliniek, en op termijn zou ik hier ook een aantal family units willen neerzetten. Maar bij al die plannen blijf ik denken: als dit niet Gods weg is, hoeft het niet. Als ondernemend mens denk je vaak groot, maar je bent en blijft zo ontzettend afhankelijk van God. Alleen als Hij helpt, zal het lukken.”
>>nacmu.org voor meer informatie over Noah’s Ark.
Piet en Pita Buitendijk
Piet Buitendijk (1959) groeit op in Hendrik-Ido-Ambacht. Op de lts leert hij voor metaalbewerker, later gaat hij de verkoopwereld in. Vanaf 1989 werkt hij als projectleider Afrika bij hulporganisatie Dorcas.
Pita Buitendijk-Kalkman (1959) groeit op in Boskoop. Na de middelbare school gaat ze als gezinsverzorgster aan de slag.
In 1977 trouwen Piet en Pita. Ze wonen de eerste zeven jaar van hun huwelijk in Zwijndrecht, waar ze naar de gereformeerde gemeente gaan. In 1983 verhuizen de Buitendijks naar Grootebroek, in Noord-Holland. Daar worden ze lid van de Maranatha Gemeente in Hoorn. Het echtpaar heeft een getrouwde zoon en twee kleinkinderen.
In 1996 worden ze namens Africa Inland Mission naar Uganda uitgezonden. Drie jaar later starten ze stichting Noah’s Ark. Vanwege hun inzet voor kansarme kinderen worden de twee in 2016 benoemd tot lid in de Orde van Oranje-Nassau.