Onder onze ogen doen meerdere crises tegelijk hun verwoestende werk. Hoe kan het dat we urgente vragen in onze samenleving met liefde overlaten aan andere stromingen binnen de kerk? Moeten we het in de kerk hier niet dringend met elkaar over hebben?
De mondiale coronapandemie zorgde half maart 2020 voor een vreemd soort ”tumultueuze stilte”. Inmiddels zijn we enkele maanden verder. Het centrum van de coronastatistiek aan de John Hopkins University in de VS telde dinsdag meer dan een half miljoen dodelijke slachtoffers: 538.079. Terwijl ons land druk doende is met de versoepeling van de lockdownmaatregelen, zorgt het virus elders nog dagelijks voor duizenden nieuwe besmettingen.
Wat heeft deze crisis ons te zeggen? Welke spiritualiteit vraagt dit van de christelijke gemeente? Een gesprek over die vragen bracht ons rond de tafel. We zochten ”in de veelheid van geluiden, in het stormen van de tijd” naar een woord dat de waan van de dag overstijgt. Met een onderliggende uitnodiging aan de lezer: overweeg dit eens, in de relatieve rust van de zomervakantie. Zouden we het daarna in de kerk niet eens dringend nader over deze vragen moeten hebben?
Katalyserend
Alle ogen zijn nu gericht op de coronapandemie, maar als we iets meer uitzoomen, zien we simultaan meerdere crises aan de gang, die een katalyserende werking op elkaar hebben. Er is sprake van een ecologische crisis, waarin duidelijk wordt dat de mens, als God het niet verhoedt, op weg is zichzelf en de ander te deleten. De strijd om voedsel en drinkwater die door deze wereldwijde ramp wordt aangewakkerd, leidt tot oorlogen en vluchtelingenstromen.
We hebben daarnaast te maken met een morele crisis, waarvan de bankencrisis uit 2008 een illustratie was. Op veel terreinen heerst de dictatuur van het direct-moeten-bevredigen-van-al-onze-verlangens.
Op geopolitiek niveau zien we ontluisterende vormen van leiderschap: stabiliserende instituties worden voor onze ogen uitgehold. De moord op George Floyd zette de schijnwerper op een andere etterende wond: racisme en daarmee samenhangend de erfenis van het kolonialisme.
Er zouden nog andere crises te noemen zijn: de gezagscrisis, de crisis in onderlinge verhoudingen (MeToo!), de crisis in huwelijk en gezin, de crisis van instituties. En niet in de laatste plaats de secularisatie, het verval van de West-Europese samenleving. En vergeet niet: nog niet zo heel lang geleden was er het giftige geweld van IS, waardoor de kerk uit het Midden-Oosten verdreven lijkt te worden.
Maar het lijkt helaas zo te zijn dat „een samenleving maar één crisis tegelijk kan waarnemen” (Liuwe Westra). Zo tuimelt ze van de ene in de andere en geven we er nauwelijks blijk van te beseffen dat onder onze ogen meerdere crises tegelijk hun verwoestende werk doen.
De kerk let op de geschiedenis, waarin God gehandeld heeft, handelt en beloofd heeft te zullen handelen. Groen van Prinsterer formuleerde de geschiedenis dramatisch als het „vlammend schrift van de levende God.” Zijn we in staat die ”tekens” te verstaan? Helaas is ”geschiedenis” als theologisch thema verwaarloosd in het bewustzijn van kerk en theologie, de afgelopen decennia. Maar in het genre van de profetie zijn de geschiedenis en het handelen van God een aangelegen punt. Zou de kerk er daarom niet goed aan doen om ook te investeren in de opzet van een breed profetisch beraad? Luister naar en absorbeer de kritische en alarmerende observaties die mensen in het onderwijs opdoen, in de jeugdzorg, op de ministeries, op de werkvloer. Vraag eens rond in de wereldkerk wat men van Europa vindt en waar wij ons van hebben te bekeren. Zorg als kerk dat je een adequate, profetische agenda klaar hebt voor de instabiele tijden waarin wij leven.
Oordeel
In de nood van de tijden hopen we op profetische stemmen. „De profeten zijn de mensen die door het historische gebeuren heen kijken tot op de raad en de wil van God en van daaruit de positie en de taak van de gemeente van Christus aangeven”, zei theoloog prof. A. A. van Ruler, in een van zijn radiotoespraken. Profetie maakt de kerk dus alert.
In veel beschouwingen over de crisis in christelijke kring valt het accent op de Godsregering: Hij leidt ons door de tijd, Hij laat niet los wat zijn hand begon. Opvallend is ook dat een heleboel theologieën voor heftige tijden nog slechts ”harmlose” termen ter beschikking hebben. Troost, toekomst en hoop. Amper: waarschuwing, inkeer en zwijgen, barensnood, rauwe kyrie-kreten. De omvang, het tempo en de intensiteit van de crises doen ons denken aan het escalatiemotief in het Bijbelboek Openbaring. In de apocalyptische geschiedenisopvatting in de Bijbel loopt de geschiedenis uit op een escalatie. Als we in die lijn denken, valt ons op hoe weinig die eigenlijk theologisch en geestelijk benoemd wordt in de kerk. De Maranatharoep wordt amper gehoord in de kerk. Dat is geen best teken.
Wij zingen met Psalm 105: „God die aan ons zich openbaarde, regeert en oordeelt heel de aarde.” Het vergt profetische gaven om de woorden van Psalm 105 toe te passen in de actualiteit. Gesteld dat we vandaag te maken hebben met een oordeel, dan is de keerzijde daarvan: zelfkritiek, een belangrijk kenmerk van profetie. Israël schrijft in het Oude Testament profetische kritiek vooral tegen zichzelf. Kijk goed om je heen in Europa nu, en je ziet de hang naar zelfbevestiging en zelfgloriëring aan de gang. Zeg niet iets storends over ons eigen verleden! Maar Israël bekritiseert zichzelf in zijn profetische geschiedenisboeken. In de canon van Israëls geschiedenis wemelt het van doerakken, dwalingen en doodzondes. Als je dat durft, dan wijs je niet naar anderen, maar dan gaat de hand in eigen boezem: wij hebben God in de steek gelaten, Hem en onze naaste niet gediend. Het doel van deze zelfkritiek is niet jezelf te geselen, maar om ervan te leren, om een nieuwe generatie te vormen. Waarin hebben wij gezondigd? Waarvan hebben wij ons te bekeren?
Als we spreken over Gods oordeel bedoelen we dit bezinningsproces op gang te brengen. Waarom schudt God ons op? Waarom heeft Hij misschien wel genoeg van ons, en van onze religiositeit? Die indringende vragen stelt Israël zichzelf in de Heilige Schrift. Waarom doen wij dat niet?
Blinde vlekken
We moeten constateren dat cultuurkritiek in onze traditie buitengewoon zwak is ontwikkeld. Wat betreft het profetisch spreken zaten we er in de 20e eeuw meestal naast of kwamen we te laat. Een oudere generatie theologen denkt bij deze vragen meteen aan de moord op 6 miljoen Joden in het hart van het ‘christelijke’ Europa. Een bezinning op christelijke cultuurkritiek kan niet om die brandende vraag heen. En als we nalieten te spreken toen Gods volk werd vervolgd, waar waren we toen Zijn schepping grenzeloos werd uitgebuit?
Wanneer heeft iemand de stem verheven tegen kolonialisme of racisme? Wie staat erom bekend dat hij in woord en levenswandel heeft geageerd tegen het kapitalisme en consumentisme? Waarom hebben al deze thema’s zich niet tot een breed gereformeerd kritisch bewustzijn ontwikkeld? Waar waren wij intussen mee bezig?
Is er een bepaald defect in ‘onze’ theologie, waardoor zulke blinde vlekken konden ontstaan en blijven bestaan? Hoe kan het dat we urgente vragen in onze samenleving met liefde overlieten aan andere stromingen binnen de kerk? Is het misschien zo dat er in onze traditie een is-gelijk-teken is komen te staan tussen theologisch-orthodox en politiek-conservatief?
We herinneren ons de enkele keer waarop zelfkritiek uitmondde in de erkenning van fouten. Dr. ir. Jan van der Graaf, jarenlang secretaris van de Gereformeerde Bond, heeft in 2014 royaal erkend dat de gereformeerde gezindte in ons land ten aanzien van apartheid verkeerd zat (RD 11-2-2014). Een groots moment maar ook: zeldzaam.
Deze tijd noopt tot dieper nadenken over de machten in onze cultuur. Als we in onze cultuur veel stemmen horen spreken over de grote conglomeraten van macht (economisch, technologisch, politiek) die ons op een onzichtbaar en oncontroleerbaar niveau beïnvloeden en bepalen, is dat voor de kerk geen vreemde taal of nieuwe realiteit. Zij weet dat wij niet te vechten hebben met mensen of met meningen, maar dat er een permanente geestelijke strijd gaande is.
Maar let op: ook de kerk zelf kan zo verblind zijn dat ze in de greep is geraakt van die machten. Dat vrezen wij weleens: dat de kerk zo amechtig zoekt naar relevantie en naar erkenning door deze wereld, dat ze niet doorheeft ingekapseld te zijn in de belangen en in de manier van denken van deze wereld.
Zorgvuldig
Nog een keer over het oordeel, want dat is een klemmende vraag. „Here kere van ons af / uw vertoornend aangezicht”, dichtte Adriaan Valerius tijdens de opstand tegen de Spaanse overheersing. Kunnen wij de coronacrisis een soortgelijke manier duiden als een expressie van Gods toorn?
Wie over het oordeel spreekt, moet zeer zorgvuldig zijn. Voor je het weet praat je heidens. Voor je het weet stel je bij elk malheur dat jou treft: welke goden hebben wij vertoornd?
En er is nog een bitter dilemma. Wie zijn nu mondiaal gezien de grootste slachtoffers? Het zijn de armen, de zwakken, de vluchtelingen. In landen zonder goede gezondheidszorg, zonder voldoende ic-beddencapaciteit, zonder sociaal vangnet bij werkloosheid, zonder financiële compensatie voor gederfde inkomsten; in die landen komt deze crisis nog veel harder aan. Het zijn de zwakken die voortdurend in dieper lijden worden gedrukt. Het zijn uitgerekend degenen die God na aan het hart liggen.
Moet die werkelijkheid ons juist niet veel meer wakker schudden? Als het ook ons aan het hart gaat dat deze crisis vooral de zwakken treft, moeten dat we dan niet nog scherper naar onszelf kijken? Leven wij niet al in economische systemen waarin de zwakke landen onze welvaart faciliteren? Wereldwijd zijn er 13,8 miljoen ”moderne slaven” tegen een hongerloontje aan het werk voor onze economie; bijna twee slaven per Nederlands huishouden. Leven wij niet al gezamenlijk ten koste van anderen?
Als we dit meer beseften, zou dat ons veel meer de daad in duwen. Zoals het wegvoeren van Israël uit ons midden ons collectief ”de daad in had moeten duwen”, in gemeenschappelijk verzet – alle gewaardeerde verzetsdaden ten spijt. Zo kan ook deze onthulling van verhoudingen ons de daad in duwen van een vernieuwd commitment tot rechtvaardige verhoudingen.
Dit alles vergt een spiritualiteit van schuldbelijdenis en verootmoediging, van contemplatie en actie, van gebed en van doen. Het één niet zonder het ander. Misschien dat we in prediking, catechese en gemeenteberaad veel meer moeten oefenen in ‘verzet’. Als je theologisch gezien iets van vreemdelingschap begrijpt, moet je in je doen en laten wellicht iets van anderszijn, weerbaarheid en verzet oefenen.
Meesterzet
Wat valt er te hopen? In 1988 preekte Desmond Tutu tegen het apartheidsregime. „You will bite the dust!” – „Jullie zullen in het stof bijten”, zei hij, „omdat jullie zwarte mensen als tweederangsburgers bestempelen. Daarmee doen jullie alsof je ‘als God’ bent, en dat is blasfemisch. En omdat God de Levende is, zal Hij jullie oordelen.” De preek vertolkte Tutu’s hoop voor Zuid-Afrika.
Wat zou het hedendaagse equivalent zijn in onze situatie? „Dit kapitalisme zal vallen...”?
Let wel, dat is een scherp oordeel. Op welke manier hebben winst, competitie en de zucht naar meer en groter niet heel onze samenleving in de greep? Betekent dat ook: wij zullen vallen? In apocalyptische tijden geldt dan in ieder geval één ding: zorg ervoor dat je zó van Christus bent, dat je niet bang hoeft te zijn voor die ”catharsis”. Niet om je daarmee te verschansen achter dikke kerkmuren (‘wij hebben het!’) maar om juist beschikbaar te zijn voor deze samenleving, juist wanneer zij kraakt. Want met de apocalyps zal ook de nood dichterbij komen. Geve God het dat je, des te meer je van Christus bent, des te vrijer bent en dan ook des te humaner zou kunnen handelen.
Wat mogen we hopen? Als de crisis van de kerk is dat zij zo verwereldlijkt is, dan is het geen vreemde gedachte dat God ons momenteel uitschudt. Op het gevaar af dat we als zwartkijkers te boek komen te staan: onze hoop is aangevochten. Het is een heimelijke hoop, op een meesterzet, dat de Levende zelf in ons midden komt, als de nood het hoogst is. Zodat net op het moment dat de veelkoppige vijand de overwinning denkt te kunnen boeken, „dat dan, dat dan, dat dan, hij zelf komt tot den val” (óók Valerius).
Dit artikel is een verkorte versie van een ”uitnodiging tot gesprek”, die deze week verscheen bij Areopagus, centrum voor contextuele en missionaire prediking, onderdeel van de IZB. Ds. C. Blenk, ds. C. M. A. van Ekris en ds. E. K. Foppen zijn predikant in de Protestantse Kerk in Nederland. K. van Noppen werkt als journalist bij de IZB. >> izb.nl voor de volledige tekst.