Sommige romans, de heel goede, drukken ons naar de randen van ons bestaan. Naar onze identiteit, de verhalen die we over onszelf vertellen om falen en schuld voor onszelf en vooral voor anderen te maskeren.
Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog, op een dag rond de noen, wordt een soldaat achter de frontlinie bij Merckem gevonden. Hij leeft nog, hij is zelfs niet gewond, maar hij is zijn geheugen volledig kwijt. Niemand weet wie hij is, hij zelf ook niet, hij weet zelfs zijn naam niet. Daarom noemen ze hem Noen Merckem.
Hij wordt overgebracht naar een krankzinnigengesticht bij Gent. De directeur van dit sanatorium komt na vier jaar op het idee een advertentie te plaatsen om op zijn bestaan te attenderen. Er meldt zich een vrouw die zich presenteert als zijn vrouw en de moeder van zijn twee kinderen. Ze weet een onderscheidend fysiek kenmerk van hem aan te wijzen en neemt hem mee naar huis in Kortrijk, waar zij een fotozaak bestiert. Noen blijkt Amand Coppens te heten, en zijn vrouw heeft, vanaf het begin van de mobilisatie in augustus 1914, acht jaar naar hem gezocht en op hem gewacht.
Amand herkent niets, zijn vrouw en kinderen niet, zijn huis niet. De leegte in zijn hoofd wordt opgevuld door de verhalen die zijn vrouw Julienne hem vertelt. Zij herschrijft zijn persoonlijkheid. Ze weten samen een nieuw bestaan op te bouwen, en vermeien zich zelfs in een hartstochtelijke verliefdheid. Amand poseert met oorlogsweduwen die op zoek zijn naar een laatste herinnering, en Julienne retoucheert de foto’s tot het gevraagde effect. De armoede en ravage van de oorlog kunnen ze zelfs achter zich laten door hun kleine huurwoning te verruilen voor een pand aan de Grote Markt.
Maar er vallen nieuwe schaduwen over dit leven. Amand wordt geplaagd door verschrikkelijke nachtmerries, die hem confronteren met de duisternis van geweld en wellust in zichzelf. Vage herinneringen beginnen in zijn brein te spoken. En er vallen gaten in de verhalen van Julienne. In Meenen –waar zij vandaan komen, en waar zij de huishoudster van zijn moeder was– bestaat nog steeds een fotografiezaak met de naam A. Coppens. Dochter Roos is in juli 1915 geboren en dus in oktober 1914 verwekt, terwijl Amand al in augustus 1914 was gemobiliseerd. En Julienne wordt op straat uitgescholden voor ”moffenhoer”. Ze spreekt vloeiend Duits. Amand trouwens ook, zo blijkt op een gegeven moment.
Als de verhalen van Julienne hem steeds minder overtuigen, doemt ook de herinnering in hem op aan een blonde vrouw, Käthe heet ze, en aan een boerderij in Duitsland. En hij weet weer dat hij, Louis Blauwaert, vóór de oorlog in Duitsland als seizoenarbeider heeft gewerkt en met de dochter van de boer is getrouwd, en daarna in het Duitse leger heeft gevochten. Hij gaat naar Käthe terug, maar zij blijkt, vijf jaar na de oorlog, te zijn hertrouwd.
Louis wordt weer Amand. Hij vertelt zijn Julienne dat Käthe niet heeft bestaan, hij heeft het zich maar verbeeld, en hij vlucht in de genade van de illusie, in haar verhalen, in haar geretoucheerde reconstructies, die hij vanaf nu gelooft.
Dit is het verhaal dat wordt verteld in de eind vorig jaar verschenen, werkelijk magistrale roman ”De herinnerde soldaat” (uitgeverij Passage), geschreven door Anjet Daanje (1965). Niet alleen haar onderwerp is fascinerend, haar stijl is dat ook. Extreem lange, kronkelende zinnen waaieren over de 536 bladzijden van dit boek uit. De meeste zinnen beginnen met het woordje ‘en’, ze staan allemaal in de tegenwoordige tijd, en bloeien vaak verrassend open met fraaie beelden en ontregelende wendingen. Ze verhalen de gedachtestroom van herinneringen, ervaringen en nachtmerries in het hoofd van Amand. Ze geven het boek een enorme vaart. Ik althans heb het boek in één ruk als gehypnotiseerd uitgelezen.
Dit boek duwt ons naar de grenzen van ons bestaan. De situatie in de roman is natuurlijk extreem (losjes gebaseerd op de lotgevallen van Octave Monjoin, over wie Geert Mak in de televisieserie ”In Europa” berichtte), maar roept wel de vraag op naar onze eigen illusies, mooie verhalen over onszelf, naar de constructie van ons eigen ik.
Want daar gaat dit boek uiteindelijk over: over onze identiteit. Hoe wij die schrijven en retoucheren. Om heel veel aan het oog te onttrekken, ergens bij te horen, opgenomen en geaccepteerd te worden, psychisch niet uit elkaar te vallen. We laten graag veel illusies in stand om de waarheid over onszelf niet onder ogen te hoeven zien en niet onder het oog van anderen te brengen. De gedachte ”hoe dieper je valt, hoe dichter je bij jezelf kunt blijven” (ds. Doornenbal) is niet iedereen gegeven.
Het Evangelie weet wel raad met mensen die zo alles verliezen. In dit rauwe (ook seksueel expliciete) boek wordt dat gesuggereerd door de rol die kerk en geloof in het leven van Amand en Julienne spelen. Het verleden is vol van falen en schuld, en zij willen in de kerk biechten. Dat mislukt, maar ze biechten bij elkaar en vergeven elkaar. Ze knielen ook iedere avond samen neer voor hun bed om te bidden. En is het toeval dat Amand in de kerk vijf briefjes van twintig franken offert, en dat hij datzelfde bedrag later terugvindt in de voering van zijn jasje zodat hij genoeg geld heeft om naar Julienne terug te keren?
Dit boek roept een van de meest briljante ”gedachten” van Blaise Pascal in herinnering. Pascal verwijt de mens dat hij wil leven in het idee dat anderen van hem hebben. Daarvan moeten we worden genezen. Omdat we immers zo graag geloven dat we het beeld zíjn dat we anderen van onszelf voorschotelen.
Het leven vraagt om veel bedekking en geheimhouding en terughoudendheid. Maar de waarheid over onszelf onder ogen zien, als arme en naakte mensen, is misschien wel de belangrijkste stap naar geestelijke gezondheid, hoe hoog de prijs ook is. Wat rest is het ”nochtans” van het vertrouwen.
Dr. Bart Jan Spruyt doceert cultuur en maatschappij aan hogeschool de Driestar in Gouda en kerkgeschiedenis en apologetiek aan het Hersteld Hervormde Seminarie aan de VU in Amsterdam