Evangeliseren is weerbarstig
Evangeliseren is een roeping, maar in de postmoderne tijd moet het wel anders. Minder confronterend, door middel van vriendschapsevangelisatie, met respect voor de opvattingen van de ander. Of valt daarop af te dingen? Op reis door de tijd.
Elke eerste dinsdag van de maand reed ik vanuit mijn werk naar een buurthuis in een volkswijk van Apeldoorn. Nadat ik eerst Charlotte had opgehaald, een 90-jarige bewoonster die als enige van het ouderlijk gezin is overgebleven. Ze heeft nog een neef, een atheïstische emeritus hoogleraar, die haar trouw met Kerst en op haar verjaardag belt. Dat is haar hele netwerk, afgezien van de medewerksters van de thuiszorg, een vrouw die twee uur per week huishoudelijke hulp verleent en de mensen van het evangelisatiewerk.
Tien jaar geleden raakte ik betrokken bij het maaltijdproject. Zo leerde ik haar kennen. Maandelijks zitten we te tafelen in het Vogelnest met zo’n 35 andere buurtbewoners, voornamelijk mensen uit de arbeidersklasse. Een deel is actief binnen de sociale werkvoorziening. Een aantal vrouwen uit onze kerkelijke gemeente bereidt een driegangenmenu, enkele mannen treden op als gastheer. We openen de maaltijd met gebed. Na de hoofdschotel lezen we het gedeelte uit de Bijbel dat staat afgedrukt op het menukaartje en zeggen daar wat over, waarna we een zegen vragen over dat wat we uit Gods mond hoorden. Dan is er nog het dessert en afsluitend koffie of thee. Klassieker kan niet, maar volgens de beheerder van het buurthuis trekt geen enkele activiteit meer bezoekers. Zelfs de klaverjasclub niet.
Reflectie
Corona zette een streep door alle evangelisatieactiviteiten in het Vogelnest, variërend van kledingverkoop tot vrouwenmorgens. De periode van gedwongen rust biedt tijd voor bezinning. Zijn we met onze werkwijze nog wel in rapport met de tijd?
De reflectie voert me terug naar mijn jeugdjaren in Kinderdijk. De meeste inwoners van het dijkdorp in de Alblasserwaard behoorden tot een behoudende kerk; vrijwel alle kinderen bezochten de School met den Bijbel. Daar leerden we de psalmen, de gezangen van Johannes de Heer, vaderlandse liederen uit Valerius’ Gedenck-clanck en in de hoogste klassen de Heidelbergse Catechismus. Ook de kinderen van de rooms-katholieke gastarbeiders uit Spanje, die zo op natuurlijke wijze in aanraking kwamen met het gereformeerde protestantisme.
Alleen een paar verstokte socialisten deden hun kinderen naar de openbare school in een belendend dorp. Onze naaste buren, twee vrijgezelle dames, hingen het atheïsme aan. Ze waren daarmee in Kinderdijk even uitzonderlijk als nu een reformatorisch gezin in Zaanstad. Behoefte om de schaarse gereformeerden, roomsen en atheïsten in ons dorp tot andere gedachten te brengen, hadden we niet. Omgekeerd werden evenmin pogingen ondernomen. De overtuigingen werden aanvaard als min of meer onwankelbaar.
Jan Rouw
Toch had het dorp wel een evangelist: de vrijgezelle Jan Rouw, lid van de Vergadering van Gelovigen. Met zijn Stichting Evangelie Lektuur Kinderdijk ontwikkelde hij evangelisatiemateriaal voor volwassenen en kinderen. Hij werd daarin bijgestaan door twee broers, kapper en kruidenier van professie. Het ging wat langs de meeste Kinderdijkers heen. Wij wisten niet zo goed raad met ”de Vergadering”, daardoor hadden we ook onze twijfels bij de lectuur van Jan Rouw.
In 1987 kwam hij met de evangelisatiebijbel ”Ver boven alles uit”, waarvan tienduizenden exemplaren werden gedrukt. Het was het Nieuwe Testament in de Statenvertaling, waarbij Rouw verouderde termen had vervangen door hedendaagse woorden. Na zijn dood zette broer Karel het werk voort. In 2000 werd de lectuurzending ondergebracht bij Stichting Uit het Woord der Waarheid in Aalten.
Het kan wonderlijk gaan in het leven. Mijn vrouw raakte betrokken bij het straatevangelisatiewerk vanuit onze gemeente. Ze staat geregeld achter de Bijbelkraam en is verantwoordelijk voor de aanschaf van lectuur. Een deel komt uit Aalten: eerlijke en evenwichtige brochures in hedendaagse taal. Niet populair, wel verstaanbaar. Met zijn aanpassing van de Statenvertaling was Jan Rouw zijn tijd ver vooruit. Deze vertaling is me lief, maar wie twijfels heeft bij de ontstane taalkloof moet na het coronatijdperk onze evangelisatiemaaltijd eens bijwonen. Reformatorische jongeren hebben al de nodige taalkundige toelichting nodig, weet ik van godsdienstdocenten en catecheten. De gasten van het Vogelnest klinkt de Statenvertaling als Arabisch in de oren.
David Wilkerson
Van Kinderdijk verhuisden we begin jaren zeventig naar Alblasserdam. Het was de tijd van The Beatles, studentenopstanden en de grote verschuivingen binnen de Gereformeerde Kerken. Ook die van Alblasserdam. Voor een deel van de gemeente was de erosie van het Schriftgezag reden om te vertrekken. Verontruste jongvolwassen gereformeerden hadden een prominente positie binnen de lokale evangelische beweging. Soms stonden ze op straat te evangeliseren, met een radicale boodschap. Breek met de zonde, neem Jezus aan als je Verlosser. We luisterden er met gemengde gevoelens naar, maar hadden respect voor hun vrijmoedigheid.
De grote namen binnen de evangelische wereld waren in die jaren Billy Graham en David Wilkerson. Ook wij verslonden Wilkersons bestseller ”Het Kruis in de asfaltjungle” en het levensverhaal ”Ik zal nooit meer huilen” van zijn bekendste bekeerling Nicky Cruz. Toen Wilkerson voor een evangelisatiecampagne in Nederland was, togen we met duizenden anderen naar de Haagse Houtrusthallen. Eenmaal daar gezeten voelden we ons wat unheimisch door de Amerikaanse sfeer, die haaks stond op het klimaat in de schuurkerk waartoe ons gezin behoorde. De boodschap van Wilkerson had weinig diepgang; het leek vooral om zijn persoon te gaan. Enigszins teleurgesteld keerden we terug naar Alblasserdam.
Vrede met God
Billy Graham leerde ik kennen door zijn boeken, waarvan ik er destijds twee kocht. ”Het geheim van het geluk”, over de zaligsprekingen, en zijn befaamde ”Vrede met God”. Nog steeds vind ik ze de moeite van het lezen waard. Bij een aantal passages plaats je vanuit gereformeerd perspectief een vraagteken, vanwege de sterke nadruk op de geloofsbeslissing, maar voor het overgrote deel zouden beide boeken door Spurgeon geschreven kunnen zijn. Hetzelfde radicale spreken over zonde en genade, de noodzaak van wedergeboorte en bekering.
De grootste evangelist van de 20e eeuw werd bijna honderd jaar. Terwijl de boodschap van tal van andere evangelisten en opwekkingspredikers in Amerika en daarbuiten mee kleurde met de veranderende opvattingen in kerk en wereld, bleef Graham trouw aan zijn kernopvattingen: de Bijbel heeft als het onfeilbare Woord van God absoluut gezag en er is alleen redding door het geloof in Jezus Christus. Hij vond die boodschap weergaloos vertolkt in het gezang ”Just as I am” (de titel van zijn autobiografie), gedicht door de piëtistische Charlotte Elliott. Een lied dat in de Nederlandse vertaling begint met het couplet:
Zoals ik ben, kom ’k onbereid,
Uw bloed alleen is ’t waar ’k op pleit,
Gij biedt mij Uw gerechtigheid,
O Lam van God, ik kom.
De oorspronkelijke Engelse versie kreeg een plaats in de serie hymns die ik in de loop der jaren verzamelde. Als ik het lied zing, zie ik in gedachten het markante hoofd van Graham, dat staat afgedrukt op de cover van zijn laatste boek, met de prachtige titel ”Bijna thuis”. Wie de inhoud vergelijkt met geschriften uit zijn jonge jaren, wordt getroffen door de consistentie. Hoewel Graham door zijn mondiale contacten en als vertrouwensman van Amerikaanse presidenten de ontwikkelingen in de samenleving als geen ander waarnam, zag hij daarin geen reden om zijn prediking in woord en geschrift bij te stellen.
Ziekenhuis
Op 18-jarige leeftijd trad ik als leerling-verpleegkundige in dienst van het Prinses Beatrix Ziekenhuis in Gorinchem. Zo’n hospitaal is hét terrein om de menselijke natuur werkelijk te leren kennen. Zeker bij ernstige kwalen valt alle franje weg. In een terugblik op het ernstige hartinfarct dat hem trof, schreef de christelijke gereformeerde predikant J. van der Vlies: „Je wordt binnengedragen in wat sommigen noemen, heel deftig woord: ”ambtsgewaad”. Maar dat is dan ook het eerste wat uit moet.”
Het viel me op dat patiënten die aan God noch gebod deden, soms vriendelijker waren dan behoudend reformatorische lotgenoten. Dat kon me verwarren. Gelukkig leerde ik in deze tijd de hervormd-gereformeerde Schriftgeleerde dr. Izaäk Boot kennen. Allesbehalve een evangelistentype, maar hij heeft veel voor me betekend, omdat hij de héle Schrift bepreekte. Nooit vergeet ik zijn preek over het spijsvoorschrift voor Israël, uit Leviticus 11. Toegespitst op het feit dat zowel herkauwen als de klauw verdelen nodig was om hoefdieren rein te maken, als les voor de mens. Een ware christen kreeg smaak in het Woord van God en ging het herkauwen, onderwees dr. Boot, maar dat is onvoldoende om rein te zijn voor God. We moeten ook een herkenbaar spoor nalaten in het leven. Omgekeerd zijn er mensen die de klauw wel verdelen, maar aan het voedsel van het Woord geen behoefte hebben. Ook daarmee blijf je onrein.
Die preek komt steevast bij me boven als mensen met grote instemming de aan Franciscus van Assisi toegeschreven woorden citeren: „Verkondig het Evangelie, desnoods met woorden.” Deze spreuk getuigt van weinig zicht op Gods algemene genade, waardoor de levenswandel van agnosten sierlijker kan zijn dan die van christenen. Niets dan lof voor vriendelijkheid en hartelijkheid, maar daarmee wordt geen mens gered. Daarvoor moet toch echt het hoge Woord eruit. Terecht benadrukte de Sri Lankaanse predikant Ajith Fernando op het Derde Lausanne Congres voor Wereldevangelisatie dat evangelisatie in de eerste plaats bestaat uit spréken: over de noodzaak van verzoening door Jezus Christus.
Tegendraads
In mijn ziekenhuisjaren leerde ik ook de christelijke gereformeerde evangelist Henk Bor kennen, actief in Gent. Het was de eerste evangelist die ik van nabij werkzaam zag. Daarin maakte hij op mij grote indruk. Door zijn vrijmoedigheid, zijn leven als Belg met de Belgen, zijn klassiek reformatorische boodschap in hedendaagse taal en zijn moed om keuzes te maken die de achterban niet altijd kon meemaken. Een bevriende predikant leverde kritiek op de plant naast het spreekgestoelte, een ander had moeite met het feit dat voorafgaand aan de dienst een gezang werd gezongen. Bor liet zich er niet door van de wijs brengen, maar hield zijn doelgroep voor ogen, zonder het Evangelie te laten verwateren.
In Apeldoorn raakte ik zelf actief betrokken bij evangelisatiewerk. Het leerde me hoe verleidelijk het is om vooral de vriendelijke gedeelten uit de Schrift te kiezen. Spreken over de realiteit van de rampzaligheid is al helemaal ongepast in het evangelisatiewerk, beweren hedendaagse missiologen. Toch ben ik dat in de loop der jaren meer gaan doen. Omdat ook de grote evangelist Paulus het deed, in navolging van Jezus. Meer dan eens zagen ze daardoor mensen afhaken, soms grote aantallen. Dat is blijkbaar niet iets van deze tijd alleen. Het Evangelie heeft een weerbarstige, tegendraadse kant, in alle tijdperken en culturen.
Waarschuwen
Ik zeg niet dat het moet zoals Jonathan Edwards het deed in zijn preek ”Zondaren in de handen van een toornend God”, al werd die gebruikt voor een van de grootste opwekkingen. Wel leert de kerkgeschiedenis dat geestelijke herleving altijd voortvloeit uit een verkondiging die net zo eerlijk is als de Bijbel zelf. De eerlijkheid die Paulus aan de dag legde in zijn gesprek met stadhouder Felix en die de Noorse hoogleraar Ole Hallesby toonde toen hij een week lang toespraken mocht houden voor Radio Oslo. Een van de uitzendingen besloot hij met de woorden: „Het kan zijn dat u vanavond zoals altijd naar bed gaat en morgenvroeg in de hel zult ontwaken. Ik wil u graag waarschuwen!”
Het verwekte een golf van verontwaardiging in het Scandinavische land. ”Leven we nog in de middeleeuwen?” kopte een Noorse krant. Voor de missionaire Hallesby was het geen reden om zijn woorden terug te nemen. Zelf dankte hij de ommekeer in zijn leven aan een even eerlijke hoogleraar. Die stelde hem in het vijfde jaar van zijn theologiestudie, toen hij nog overtuigd atheïst was, de vraag: „Wilt u niet een christen worden, Hallesby?” In zijn boek ”Waarom ik een christen ben” blikte de Noorse hoogleraar aan de vrije theologische faculteit van Oslo terug op deze confronterende vorm van evangelisatie. „Die woorden en dat ogenblik zal ik nooit vergeten, hoe oud ik ook word. Als een bliksemstraal trof mij deze gedachte: het is waar, ik ben een heiden. Die dag ontving ik een dodelijke wond, die mij binnen het halve jaar op de knieën bracht.”
Vriendschapsevangelisatie
Vandaag is vriendschapsevangelisatie een populaire term in missionaire kringen. Niet zonder reden. Zeker in een multireligieuze samenleving kan een vriendschappelijke verhouding de weg banen voor een gesprek over geestelijke dingen. Maar er is ook een keerzijde. Die werd treffend onder woorden gebracht door oud-zakenman Jan-Dirk Liefting, sinds vele jaren straatevangelist. Ik leerde hem kennen door mijn bestuurswerk voor stichting In de Rechte Straat. „Hoe hecht moet de relatie zijn eer je met de beide kanten van het Evangelie komt?” vroeg Jan-Dirk zich hardop af. „In de praktijk zie ik dat bij vriendschapsevangelisatie de scherpte van het Evangelie verloren gaat. We hebben niet alleen een blijde, maar ook een pijnlijke boodschap.”
Ik ontkom niet aan de indruk dat mensen die beweren dat de postmoderne samenleving om een andere wijze van evangelisatie vraagt, zelf diepgaand zijn beïnvloed door het postmodernisme. Veelzeggend is de waarschuwing tegen het gebruik van grote woorden, een oproep die op allerlei momenten en ten aanzien van allerlei onderwerpen klinkt. Of het nu on-Bijbelse vormen van seksualiteit betreft, het ontstaan van de aarde, de verhouding tussen man en vrouw of de duiding van de coronacrisis, wie mee wil tellen in de theologische mainstream moet bij gevoelige onderwerpen vooral niet de indruk wekken rotsvaste overtuigingen te hebben. De persoon van Paulus blijft me wat dat betreft fascineren. Hij schreef dat wij slechts ten dele kennen, maar over alles waarin de Schrift duidelijk is, was hij het ook en kon hij soms opvallend grote woorden gebruiken. Wie daaraan twijfelt, moet eens rustig het boek Handelingen doorlezen. En Paulus’ brieven.
Moderne vragen
Nu ik voor deze reflectie wat grasduin in de kerkgeschiedenis, valt me opnieuw op dat de 21e eeuw minder afwijkt van voorgaande eeuwen dan vaak wordt gesuggereerd. Ook in het verleden was er de neiging om de Bijbelse boodschap te verdunnen. Vanwege verandering in eigen denken, de wens om meer mensen te interesseren voor het Evangelie, of –ook dat kan de reden zijn– tegenstand vanuit kerk en wereld te voorkomen. Met vaagheid heb je weinig te vrezen en beland je zeker niet op het schavot.
In alle eeuwen waren er gelukkig die aan deze verleiding weerstand wisten te bieden en tegen de stroom in roeiden, zij het onder verschillende omstandigheden en op onderscheiden wijze. Mannen als Charles Haddon Spurgeon in Engeland, de Amerikaanse nieuwtestamenticus Gresham Machen, de Zwitserse Reveilman Cesar Malan en de Duitse prediker en verzetsman Dietrich Bonhoeffer, die zich fel verzette tegen goedkope genade. Een gevaar waartegen ook Ole Hallesby streed. „We moeten allen door de enge poort van berouw en belijdenis van zonden, willen we in gemeenschap komen en leven met God”, hield hij het Noorse volk voor. Laten we ook de vrouwen niet vergeten die pal stonden voor het aloude Evangelie. Mary Winslow, Betsy Groen van Prinsterer, Elisabeth Elliot, Corrie ten Boom… Van de laatste is de kernachtige uitspraak: „Je zult wellicht nooit weten dat Jezus alles is wat je nodig hebt, totdat Jezus het enige is dat je hebt.”
In eigen tijd en eigen land trekt dr. Marten Visser die lijn door. De oprichter van stichting Gave, oud-zendeling in Thailand en nu directeur van de internationale internetzending Global Rize, besteedt weinig aandacht aan modieuze thema’s en vragen van vandaag. „Over 25 jaar zijn het weer andere”, motiveerde hij in een interview dat ik met hem had. „Het gaat om de wezenlijke vragen waarbij elk mens moet uitkomen: wie ben ik voor de Heere God en Wie is de Heere God voor mij? Als mensen met die moderne vragen worstelen, ga ik graag met hen in gesprek in de hoop bij de essentiële vragen uit te komen. Het probleem van de zonde is voor de meeste mensen geen realiteit. Dat moet het wel worden.”
Godsbeeld
Op korte termijn kan die aanpak mensen afschrikken. Wie verder kijkt dan zijn neus lang is, kan weten dat juist een aantrekkelijk Evangelie mensen vroeg of laat doet afhaken. In het evangelisatiewerk én in de kerk. Dat werd pas nog eens benadrukt door een jonge, schrandere predikant in de Protestantse Kerk, voor wie ik groot respect heb. Hij is niet reformatorisch in de sociologische zin van het woord, wel in de oorspronkelijke betekenis.
In het gesprek dat we hadden, uitte hij zijn grote zorg over het godsbeeld dat zijn gemeente heeft meegekregen. Het beeld van een God bij Wie je altijd terechtkunt met je zorgen en noden. Hij heeft die omstandigheden niet gewild, maar is er wel bij als ze je overkomen. Je mag er voor Hem zijn zoals je bent. En de kinderen die je kreeg zijn parels in Zijn hand. Kortom, de ideale opa. Niet minder maar ook niet meer.
„Jongeren die hiermee opgroeien, zijn de kerkverlaters van straks”, verzekerde de jeugdige predikant me. „Zo’n God is op den duur niet interessant, omdat Hij niets toevoegt. Alleen gemeenten waar mensen het Bijbelse Godsbeeld wordt bijgebracht, houden stand en hebben wervingskracht.”
Peter Masters
Het laatste zag ik bevestigd tijdens een werkbezoek aan Engeland. De eerste zondag kerkte ik in The Tabernacle in hartje Londen, het voor de gemeente van Spurgeon gebouwde godshuis. Na Spurgeons dood kalfde de gemeente geleidelijk af. Toen Peter Masters er in 1970 de herdersstaf opnam, was er nog maar een schamel clubje over.
De gereformeerde baptist, intussen 80 jaar oud, zocht het herstel van de gemeente niet in een aangename boodschap, aanpassing van de liturgie, invoering van toneel, een combo en dergelijke zaken meer. Hij ging nauwgezet en ernstig de Schriften verklaren, in combinatie met evangelisatiewerk en een open, gastvrije houding. Het resultaat zag ik in 2005. De gemeente telt weer vele honderden leden en wordt bezocht door tal van bezoekers uit de hele wereld.
Voor de dienst zat vrijwel iedereen stil in zijn Bijbel te lezen. Ook tijdens de gedegen preek van Masters, ”expository preaching” zoals de Engelstaligen zeggen, was het opvallend stil. Alleen tijdens het zingen van de hymns, staande uit eerbied voor God, verhief de menigte haar stem. Europeanen, Afrikanen, Aziaten, Amerikanen en Australiërs waren verenigd in aanzwellend lofgezang. „Ik krijg er kippenvel van”, fluisterde de fotograaf die me vergezelde. „Het lijkt wel of we al in het nieuwe Jeruzalem zijn.”
Nu de evangelisatiemaaltijden stilliggen, bezoek ik Charlotte zo nu en dan aan huis. Met mijn gitaar en een viskrukje, om een poosje van aangezicht tot aangezicht met haar te praten en samen wat te zingen. Dat doet ze graag.
Omdat ze net als ik in haar jeugd op een School met den Bijbel zat, kent ze veel psalmen en gezangen uit haar hoofd. Die reisden haar hele leven met haar mee. Terwijl zij op een stoel in de deuropening zit en ik op het krukje in de tuin, brengen we samen haar lievelingsliederen ten gehore. Psalm 138 is er één van, bij voorkeur het slotvers.
Als ik omringd door tegenspoed
bezwijken moet
schenkt Gij mij leven.
Of het beproefde gezang:
Eén naam is onze hope
één grond heeft Christus’ kerk.
Erg hedendaags is het allemaal niet, maar volgens mij wel heel katholiek. Daarmee houd je het als kerk en in het evangelisatiewerk het langst vol.