Het voelt eigenlijk fout. Om de huidige corona-crisis te vergelijken met de Tweede Wereldoorlog. En het voelt niet minder gevaarlijk om van spelende kinderen een lijntje te leggen naar de bevrijding. Want de huidige beperkende maatregelen zijn niet te vergelijken met een oorlog. Er is geen angst dat overkomende vliegtuigen bommen laten vallen, er zijn geen soldaten die aan de deur kunnen kloppen om je te arresteren. Er zijn geen gruwelijke concentratiekampen waar mensen bij honderdduizenden de dood in worden gejaagd. Er zijn geen treinen waarin mensen als vee worden vervoerd, een wisse dood tegemoet. Niets van dit alles.
Maar waarom heb ik dan toch al weken het gevoel dat ik nu pas iets, heel iets maar, snap van de angst die mensen in de oorlog hadden? Dat heeft natuurlijk allereerst te maken met mijn bevoorrechte leven. Als de ergste crisis is dat je niet met grote groepen mensen door de winkelstraat kunt lopen of dat je in de supermarkt afstand moet houden tot anderen, dan ben je een gezegend mens.
Ja, het is glad ijs waarop ik me hier begeef. Dat besef groeit bij iedere zin die ik schrijf. Want ik mag dan wel amper hinder hebben van deze tijd, maar hoe zit dat als je wel met financiële problemen, ziekte of zelfs de dood wordt geconfronteerd? Duizenden mensen hebben inmiddels het leven gelaten. Duizenden zijn ziek. En honderdduizenden voelen de crisis in hun portemonnee, of zijn misschien een faillissement nabij.
Toch waag ik het erop. Iets van de onbezorgdheid is namelijk weg en daarvoor in de plaats is een gevoel van angst gekomen. Daar zit voor mij de connectie tussen corona en de oorlog.
Toen premier Rutte weken geleden op zijn persconferentie aankondigde dat kinderen gewoon met elkaar mochten blijven spelen op straat, raakte me dat. Omdat mijn brein direct een link legde met een gebeurtenis in Berlijn. Het verhaal heb ik al veel te vaak tegen vrienden verteld. Maar toch doe ik het hier nog een keer. Een tijd geleden was ik bij het monument voor de Holocaust in hartje Berlijn. Tussen de grote betonnen blokken speelden een paar kinderen tikkertje. Het irriteerde me mateloos. Tot een hoogbejaarde vrouw me erop wees dat zij als kind die vrijheid in de oorlog niet had. „Laat ze maar lekker spelen”, zei ze, mijn ontstemdheid aanvoelend. „Het is het summum van bevrijding.”
Nog steeds, als ik spelende kinderen zie, denk ik aan de oorlog. En vooral aan bevrijding.