Gevoel en verstand gingen bij Edwards hand in hand
Jarenlang zag Jonathan Edwards uit naar een opwekking. Maar toen die kwam, was er naast blijdschap ook verwarring. Het werk van de Geest werd gezien, maar er waren ook extreme uitwassen. En er klonk stevige kritiek. Om zijn gemeente geestelijk leiding te geven, schreef de Amerikaanse theoloog zijn boek ”Religieuze gevoelens”.
Nog altijd is zijn preek ”Zondaren in de hand van een vertoornd God” verplichte leesstof voor Amerikaanse scholieren. Maar de invloed van Jonathan Edwards strekt veel verder dan die ene beroemde opwekkingspreek, zegt prof. dr. W. van Vlastuin. In de First Great Awakening, een geestelijke opwekking tussen 1740 en 1745, was Edwards een centrale figuur (Zie: ”Theoloog van hart en hoofd”). „De effecten van de Great Awakening zijn merkbaar tot op deze dag. Denk aan de stichting van universiteiten, het schrijven van bekende liederen of het ontstaan van de wereldwijde zendingsbeweging.”
Zelf kwam prof. Van Vlastuin, rector van het Hersteld Hervormd Seminarium in Amsterdam, al vroeg in aanraking met het werk van Edwards. „In de oud gereformeerde gemeente waarin ik opgroeide, werden zijn preken gelezen. Als theologiestudent kwam ik zijn verzameld werk tegen in een antiquariaat. Met name door zijn preken kwam ik persoonlijk tot een veel dieper besef van Gods soevereiniteit.” In 2002 promoveerde de predikant op de opwekkingstheologie van de Amerikaanse theoloog.
Geestelijke dingen hielden Edwards al vroeg bezig. Een gedeelte uit 1 Timotheüs bracht een doorbraak. „Hoe hij dat beleefde, is kenmerkend voor zijn theologie”, zegt prof. Van Vlastuin. „Een nieuw besef van de heerlijkheid van God kwam zijn ziel binnen. Edwards omschreef dat als een ”new sense” of een ”new taste” –een nieuw gevoel of een nieuwe smaak– die een wending bracht in zijn leven.”
De jonge predikant verlangde naar vrucht op de prediking in zijn gemeente in Northampton; die zag hij de eerste jaren echter nauwelijks. „Maar na zeven jaar kwam er beweging in de gemeente. Een boek waarin Edwards deze plaatselijke en regionale opwekking beschreef, is als katalysator gebruikt voor de grote opwekking.”
Weerstand
Deze Great Awakening maakte veel los, waaronder ook weerstand onder predikanten. De vraag hoe de ontwikkelingen te duiden, was gespreksonderwerp op kerkelijke vergaderingen. Een voorman van de tegenstanders was de predikant Charles Chauncy, die sterke nadruk legde op het rationele karakter van het geloof. „Een belangrijk bezwaar waren de emotionele en soms fysieke uitingen van de kerkgangers. Men vond dat opwekkingspredikers te veel nadruk legden op de emotie.”
Tegelijk klonk ook vanuit een andere hoek kritiek. Sommigen vonden de ontwikkelingen niet ver genoeg gaan en misten juist radicaliteit. Zo werden de diensten van James Davenport gekenmerkt door veel uiterlijk vertoon. De prediker werd meermalen gearresteerd. „Davenport velde een gemakkelijk oordeel over andere voorgangers, die onbekeerd zouden zijn en de Geest niet hadden.”
Edwards voelde zich genoodzaakt antwoord te geven op de kritiek. Rond 1743 hield hij in zijn gemeente een serie preken, waarin hij schetste wat werkelijk geestelijk leven is. De preken verschenen niet veel later gebundeld en werden zo een van Edwards’ bekendste werken: ”Religious Affections” (Religieuze gevoelens).
In de bundel zijn de verschillende preken niet meer als zodanig te herkennen. Het boek is opgebouwd in drie delen: in het eerste deel legt Edwards uit dat religie voornamelijk affectief van aard is. Het tweede deel bespreekt wat niet bepalend is voor de ware religie, terwijl het derde deel uitlegt wat juist wél kenmerkend is voor het geestelijk leven. In het eerste deel ligt eigenlijk de kern van het betoog, zegt prof. Van Vlastuin. „Edwards geeft allerlei Bijbelse voorbeelden van affecties –gevoelens– zoals vreugde, verlangen, heimwee en liefde. Zo wil hij aantonen dat het wezen van de religie affectief is. Deze affecties gaan dieper dan emoties: het gaat om de gerichtheid van je hart.”
Puriteinen
Hierachter schuilt een belangrijke theologische beslissing. „Sommige puriteinen zetten het verstand bovenaan en lieten daarna de wil en de genegenheden volgen. Maar Edwards wilde niet van een hiërarchie weten: hij plaatste het verstand en de wil naast elkaar. En bij de wil horen dan ook de affecties.”
Hiermee bereikte hij twee dingen, zegt de hoogleraar. „Enerzijds liet Edwards zien dat geestelijke ervaring niet buiten het verstand omgaat. Het verstand wordt daarin juist verlicht. Zo kon hij reageren op extreme uitwassen waarin alle nadruk op de emoties lag, zoals bij Davenport. Tegelijk liet Edwards zien dat geestelijk leven altijd meer is dan alleen het verstandelijke: de menselijke affecties zijn daarbij helemaal betrokken. Daarmee reageerde hij op critici als Chauncy, die aan emoties geen plaats wilden geven. Edwards erkende de extreme uitwassen in de opwekkingen, maar zag in het wezen ervan toch het werk van de Geest.”
Mysterie
Prof. Van Vlastuin ziet deze nadruk op de affecten nog altijd als waardevol. „De visie van Edwards kan een correctie zijn op de hedendaagse postmoderne, al te grote nadruk op het emotionele in het geloof. Tegelijk biedt Edwards de mogelijkheid om te duiden dat geloof boven het verstand uitgaat. Er is ook het mysterie, het affectieve, dat wat we niet in de vingers krijgen. We hebben in onze gezindte soms te veel van de moderniteit in ons, waarbij we het geloof heel systematisch benaderen. Dan hebben we de leer onder de knie, maar wordt die een dor en droog systeem. De notie dat het geloof een geheimenis blijft, met een affectieve kant, gaat dan verloren.”
Edwards’ theologie functioneerde ook in zijn prediking. „Omdat hij besefte dat de prediking ook de affectie moet bereiken, maakte hij bewust gebruik van metaforen en affectieve taal om mensen te raken. Tegelijk kon Edwards dat doen zonder in de valkuil te stappen door emotioneel te gaan preken. Ook hier is het evenwicht tussen het verstand en de affectie belangrijk. Alleen maar geraakt worden omdat een dominee zo emotioneel preekt, is niet van de Heilige Geest. Wat dan ontbreekt, is de verlichting van het verstand: je moet altijd weten wát je raakt.”
Uitgebreid besteedt Edwards aandacht aan kenmerken van de genade, bedoeld om zijn gemeenteleden handvatten te bieden om werkelijk geestelijk leven te herkennen. Zo waarschuwt hij voor het gevaar om de heftigheid van affecties als kenmerk van geestelijk leven te zien, stelt hij dat gevoelens van liefde tot God in zichzelf niet beslissend zijn –de duivel kan namelijk het kostbaarste namaken– en spreekt hij zich uit tegen het krijgen van bepaalde teksten.
Anderzijds wijst de theoloog aan wat wél kenmerkend is voor de ware godsdienst. „Dan gebruikt hij de woorden ”new sense”. Het is een nieuw gevoelen, een nieuwe levensrichting: een besef van de heerlijkheid van God dat het hart vervult met nederigheid, verbrokenheid, liefde en een blijvende honger naar meer kennis van God.”
Ondanks het aanwijzen van deze kenmerken, weet Edwards aan het gevaar van introspectie te ontkomen, zegt prof. Van Vlastuin. „Hij wijst op een besef van de heerlijkheid van God. Het geestelijk leven is daarmee niet gericht op mijn wedergeboorte, maar op God: op het steeds dieper kennen van Hem. Je zou kunnen zeggen: zo lang ik nog cirkel om de vraag of ik wedergeboren ben, ben ik nog opgesloten in mijzelf. Het gaat juist om het geheim om van die vraag te worden verlost. Dan wijst Edwards op de liefde als kern van de affecties: die zoekt zichzelf niet, maar is gericht op de ander, in dit geval op God.”
Spiegel
De hersteld hervormde predikant ziet in het werk en de prediking van Edwards nog altijd een spiegel. „Toen ik net dominee was, dacht ik: Nu ga ik preken zoals Edwards en ook een opwekking meemaken. Maar zo werkt dat niet; je kunt het niet namaken. Edwards preekte bijvoorbeeld weer heel anders dan de puritein McCheyne, die ook opwekkingen meemaakte. Terwijl McCheyne veel sprak over de liefde van Christus, legde Edwards in zijn preken meer het accent op Gods soevereiniteit en het werk van de Geest in het hart. Kenmerkend was vooral dat Edwards heel fijngevoelig was voor de cultuur en voor de zonden van zijn eigen tijd. Toen in zijn gemeente al min of meer een opwekking gaande was, ging Edwards juist preken over de rechtvaardigheid van God in het veroordelen van zondaren. Heel sterk voelde hij aan: de rechtvaardiging functioneert niet in de gemeente. Zij hebben de rechtvaardiging van de goddeloze nodig, om de radicaliteit van de genade te leren beleven. Zo is Edwards gebruikt als een instrument door de Heilige Geest. En daarom had hij het juiste woord op de juiste tijd en plaats.”
Dit is de zevende aflevering in deze serie. Over zes weken deel acht.
>>rd.nl/klassieker
Theoloog van hart en hoofd
Jonathan Edwards (1703-1758) groeide op in een predikantsgezin. Op 23-jarige leeftijd werd hij predikant in Northampton in Noordoost-Amerika, de gemeente van grootvader Solomon Stoddard.
Bekendheid kreeg de theoloog als een van de voormannen van de First Great Awakening, een opwekking waarbij ook de Engelse predikant George Whitefield betrokken was. Kritiek op de opwekking bracht Edwards tot het schrijven van diverse publicaties over opwekkingen en de aard van het geestelijk leven.
Een conflict rond de avondmaalspraktijk leidde tot verwijdering tussen de predikant en zijn gemeente. In 1749 werd hij afgezet. Hij verrichtte vervolgens in Stockbridge zending onder indianen.
Edwards had een brede belangstelling en schreef naast theologische werken ook over filosofie en natuurwetenschap. In 1757 werd hij aangesteld als president van het College of New Jersey (nu Princeton University). Niet lang na zijn aanstelling overleed Edwards op 54-jarige leeftijd, als gevolg van koorts na een inenting tegen de pokken.
Het gedachtegoed van Edwards staat momenteel in de belangstelling. Wereldwijd verrichten tien academische onderzoekscentra studie naar zijn werk.
„Ware religie geen zwak wensen”
„God heeft de ziel twee vermogens gegeven. Het ene vermogen is het vermogen waardoor wij waarnemen. We kunnen dingen onderscheiden, beoordelen en overwegen. Dat noemen we het verstand. Met het andere vermogen van onze ziel kunnen we (...) ook verlangen, of juist afkeuren. We nemen de dingen dus niet alleen waar als een neutrale toeschouwer, maar we worden aangetrokken of juist afgestoten van hetgeen we zien. We noemen dat vermogen soms onze gezindheid. Met betrekking tot de daden die hierdoor worden bepaald, spreken we over de wil. Als het gaat om onze geest, spreken we over het hart. (...)
De ware religie bestaat voor het voornaamste deel in onze affecties. Wie zal ontkennen dat de ware religie voornamelijk bestaat uit de genegenheid van onze ziel en de vurige affecties van ons hart? De religie die God van ons vraagt, bestaat niet uit een zwak en flauw wensen, maar God dringt er in Zijn Woord op aan om ernstig te zijn, vurig van geest en ons toe te wijden aan Zijn dienst.”
Jonathan Edwards in ”Religieuze gevoelens” (vertaling uitgegeven door Om Sions Wil).