Geschiedenis

Hongerwinter: aardappelschillen gekookt, toch diarree

Eten uit de vuilnisbak. Doeken om de benen gewikkeld, tegen de kou. Een kaarsje als enige verlichting. „Die Hongerwinter was een vreselijke tijd”, verzucht D. Weststrate-Hoogendam. De 85-jarige Barneveldse woonde destijds in Vlaardingen. „Die periode had blijvende gevolgen voor mijn leven.”

L. Vogelaar
4 March 2020 16:07Gewijzigd op 16 November 2020 18:25
In de rij staan voor de gaarkeuken. En dan het schaarse beetje eten onderweg kwijtraken... Herinneringen aan de Hongerwinter. beeld Klomp Creative
In de rij staan voor de gaarkeuken. En dan het schaarse beetje eten onderweg kwijtraken... Herinneringen aan de Hongerwinter. beeld Klomp Creative

In mei 1940 kwamen er vliegtuigen laag over. „Mijn moeder nam m’n broertje en mij mee naar buiten en zei: Ooo, nu is het oorlog.”

Enkele maanden later trof een slag het gezin Hoogendam. „Mijn tienjarige broertje mocht elke woensdag met een vrachtauto mee. In september 1940 ook. We aten die middag zoute vis met worteltjes. „Eerst nog eindigen”, zei moeder. Toen ging Jan weg. Er kwamen Duitse vrachtwagens in colonne aanrijden op de Van Leyden Gaelstraat. M’n broer schrok er zo van dat hij de weg oprende. Hij werd door een vrachtauto gegrepen en was op slag dood.

Toen een politieman bij ons aanbelde, zei moeder: „Dat gaat over Jantje.” Al vanaf zijn geboorte had ze tegen vader gezegd: „Ons ventje wordt niet oud.” Vader schrok. „Corrie, dat mag je niet zeggen, hoor”, zei hij. „Ik voel het”, antwoordde ze. Al die bijna elf jaar was ze ongerust als hij weg was.

Eerder al was er een broertje van tweeënhalf jaar na ziekte overleden. En nu Jantje. Wat een vreselijke slag. Moeder nam mijn broertje Cor en mij aan de hand en ging met de politieman mee. We zagen dat Jantje bij zijn slaap een grote schram had; daar was hij geraakt.

Vader kwam net uit zijn werk, op de Hollandiafabriek. Hij zag een groep mensen op straat staan. „Er is een jongetje doodgereden”, werd er gezegd. Toen zag hij moeder en ons en wist hij…

2020-03-04-katWO1-Met_moeders_portret-2-FC_web.jpg
Met moeders portret.​ beeld Klomp Creative

Ik zie de militair nog zitten die de vrachtwagen bestuurd had. Hij huilde; hij was helemaal over de kook. Die soldaat kwam ook naar de begrafenis.” De kinderen uit Jantjes klas zongen daar: „Daarboven juicht een grote schaar’” en „Daar ruist langs de wolken.”

Ook moeder weggenomen

Moeder Hoogendam trok zich het sterven van haar kind erg aan. „Soms sloeg ze de armen om ons heen en zei: „Jullie heb ik gelukkig nog.” Ze was elke keer ziek. Later lag ze een halfjaar op bed: ze kreeg griep, toen longontsteking, toen tbc, en medicijnen waren er niet. Ze was besmettelijk, dus we mochten elke keer maar heel even bij haar. Oom Henk en tante Leentje waren bij ons in huis en verzorgden haar. Moeder was 38 toen ze overleed, op nieuwjaarsdag 1943.

Ds. H. Ligtenberg sr. was onze predikant in de gereformeerde gemeente van Vlaardingen. Die was zo lief voor ons. Toen moeder boven aarde stond, kwam hij elke dag. Op de begrafenisdag moest ik naar de overburen. Ik schreeuwde alles bij elkaar, want ik wilde mee naar de begraafplaats. Maar ds. Ligtenberg zei: „Lieve kind, het is veel te koud.” Dus toen ben ik bij de buren gebleven. Zij hadden ook lakens voor de ramen gedaan vanwege het sterfgeval. Ik deed een laken een beetje opzij en toen zag ik dat de kist naar de koets werd gedragen. Daar stonden paarden voor met zwarte oogkleppen.

hongerwinter-18-.jpg
Kinderen eten een halve liter bijvoeding per dag tijdens de Hongerwinter, verschaft door het Interkerkelijk Bureau. Menno Huizinga was onderdeel van de Ondergedoken Camera en maakte illegaal foto’s tijdens de bezetting. Dit deed hij hoofdzakelijk in zijn

Ik was in de periode daarna veel bij mijn vriendinnetje Lientje Vroeg. Zij is nu al 81 jaar mijn vriendin. We halen vaak herinneringen op.”

Naar Zeeland

„In de zomer van 1944 mochten we mee met de kinderuitzending, m’n broertje naar Zaamslag, ik naar Rilland-Bath. Mijn broer kreeg heimwee, dus hij ging voortijdig naar huis. Na de zomer ging ik ook weer naar Vlaardingen. Daardoor maakte ik niet mee dat het zuiden van Nederland werd bevrijd. Ten noorden van de rivieren moesten we de Hongerwinter door, en dat was vreselijk. Mijn vader zocht langs de spoorlijn naar sinteltjes, voor de kachel. Hij legde doeken over de kachel en als die warm waren, wikkelde hij ze om onze benen.

Hij ging de boeren langs voor wat melk. Dan kreeg hij een klein beetje. Voor het slapengaan kregen mijn broertje en ik elk een paplepel melk. Meer was er niet. Als ik later een fles gesteriliseerde melk zag, moest ik vaak terugdenken aan die fles uit de oorlog, met dat kleine beetje melk erin.”

Soep in de sneeuw

Honger, honger, honger, verzucht Weststrate. „Ons gezin kreeg weleens een oud brood, dat bijna niet meer te eten was. Wij vonden het heerlijk. Mijn vader stopte het diep weg in een kast in zijn slaapkamer, want we mochten er niet zelf iets van nemen. De huishoudster sneed de schimmel eraf en gaf ons elke dag één sneetje. We zorgden ervoor dat er geen kruimeltje verloren ging. Mijn buik was vaak overstuur.

ANP-305569652.jpg
Op zoek naar restjes in gamellen van de Centrale Keuken van Den Haag. beeld ANP

M’n zesjarige broertje en ik gingen de vuilnisbakken langs en kwamen dan soms met aardappelschillen terug. Mijn vader borstelde die af met water, dat er overigens ook niet altijd was. Hoewel hij de schillen kookte, gingen we toch braken en kregen we er ook hevige diarree van.

Diaken A. Faasse zorgde ervoor dat er om de paar zondagen na kerktijd in een school eten werd uitgereikt. In een andere school, aan de Beukelszoonstraat in Vlaardingen, was een gaarkeuken gevestigd. Toen vader ziek was, ben ik er in de rij gaan staan. Met een wit emaillen emmertje, ik weet het nog precies. Opeens was er luchtalarm. Ik beefde van angst, maar andere mensen troostten ons.

Eindelijk was ik aan de beurt. Ik kreeg soep: drie scheppen, want het was voor drie personen. Toen ik naar ons huis liep, was het spekglad. Ik struikelde over een stoeprand die ik door de sneeuw niet zag. Alle soep viel in de sneeuw. Vader hoorde me huilen en veegde nog gauw wat soep-met-sneeuw in het emmertje. „Kind, kind, wat vind ik dat erg”; ik hoor het hem nóg zeggen. Daarna moesten we allemaal huilen: twee uur in de kou gestaan en nu nog bijna niets te eten.”

Kaarslicht

Het gezin woonde op Trompstraat 10, een oom en tante op nummer 17, schuin aan de overkant. „Vader mocht iets bij hen komen halen. Hoewel het al spertijd was, sloop hij vlug naar de overkant. Opeens kwam er een Duitse soldaat aan. Wat een schrik. Gelukkig kon m’n vader ongezien terugkomen.

Elektriciteit hadden we niet; de verlichting bestond uit een kaars in een Buismanblikje. We gingen naar de buren of de buren kwamen naar ons, zodat er maar één kaars hoefde te branden. Op die manier konden we er zo lang mogelijk mee doen.

Ik zal die tijd nooit vergeten. Als ik nu zie wat er weggesmeten wordt, kan mijn hart weleens huilen. Mensen gooien al iets weg als het één dag over de datum is.”

hongerwinter-08-.jpg
Op eten uit. beeld Cas Oorthuys/NFA

Tegen het einde van de oorlog brachten vliegtuigen Zweeds wittebrood. „We mochten er niet te veel van eten, want dat kon onze maag niet verdragen. We hadden er buikpijn van.”

Er was aan alles gebrek. „Toen de Bevrijding kwam, waren er tranen van vreugde. Daarna kwamen er kleren en schoenen uit het buitenland. Ik moest op schoenen met hoge hakken lopen, want andere waren er niet. Met als gevolg dat ik pijnlijke voeten met open wonden had. Ik moet er vaak aan denken als ik foto’s van koningin Máxima op hoge hakken zie.”

Blijvend contact

Over de Hongerwinter vertellen vergt veel van mevrouw Weststrate, door alle herinneringen die bovenkomen. „Je vergeet die tijd nooit meer. Het staat me nog zo helder voor ogen.”

De oorlog stempelde haar leven: ze hield contact met het Rillandse gezin waar ze een aantal maanden was geweest en ging er elk jaar op bezoek. „Tijdens de watersnood in 1953 vroegen we ons af wat er van hen geworden was. Later bleek dat ze waren gered en naar Krabbendijke waren gebracht. Dat dorp bleef droog. Vervolgens kwamen ze een aantal dagen naar Vlaardingen. Daardoor kreeg ik steeds meer contact met een zoon uit dat gezin. In 1958 zijn we getrouwd. Door de oorlog en de watersnood zijn we aan elkaar gekomen.

hongerwinter-05-.jpg
Op zoek naar restjes. beeld NOS

Mijn vader hertrouwde met een van de huishoudsters. Ik ben al vroeg bij mensen gaan dienen. Eerst in Waddinxveen, toen in Utrecht, daarna in Goes. Met dat laatste gezin hield ik contact, en een zoon van de vrouw die ik daar opgevolgd ben, trouwde met mijn dochter. Indirect nog als gevolg van de oorlog. De Heere heeft het wonderlijk geleid.”

Mw._D._Weststrate_-_Hoogendam_015_web.jpg
In de rij staan voor de gaarkeuken. En dan het schaarse beetje eten onderweg kwijtraken... Herinneringen aan de Hongerwinter. beeld Klomp Creative

„Je dacht dag en nacht aan eten; je droomde ervan”

A. Beijer uit Bergambacht wordt deze maand 90 jaar. De Hongerwinter maakte hij in Vlaardingen mee. „Eind 1944 vroeg ds. H. Ligtenberg sr., onze predikant, aan mijn moeder of we nog eten hadden. Dat was er heel weinig. „Probeer een karretje te krijgen en ga maar met mij mee”, zei hij. In de pastoriekeuken kreeg ik eten en intussen werd het karretje gevuld.

Een vriend van me woonde in Rotterdam. Zijn moeder stuurde zijn broertje en hem naar familie: „Ik heb geen eten meer voor jullie; probeer maar in Apeldoorn te komen.”

We aten suikerbieten, bloembollen en de bovenkant van spruitenplanten. Soms rodekool of aardappelschillen. Je dacht dag en nacht aan eten; je droomde ervan. De winkels waren gesloten. Er was geen stroom, geen gas, er waren geen kolen.”

Knipoog

Beijer was 14 en had een baan bij een brood- en banketfabriek, maar er was nauwelijks iets te doen. „’s Morgens gaf de directeur me een knipoog; dan moest ik meelopen en kreeg ik een droge boterham. De andere werknemers mochten het niet weten. Bij het kerkelijk bureau kreeg ik tussen de middag een bord soep. Dan ging ik naar huis om te zien of er daar nog wat te eten was. Meestal niets. Dus naar het huis van de directeur; daar was vaak wel een restje warm eten.

Mijn vader was kapper en schoor ook Duitse soldaten. Een van hen hoorde mijn zus orgelspelen. Hij kreeg er heimwee van, want hij had al maanden niets van zijn vrouw en kinderen gehoord. Hij vroeg of hij door mocht lopen naar de kamer. En of hij ’s avonds mocht terugkomen.

Die avond kwam hij met een zak vol eten, onder meer stukken kuch (soldatenbrood). Voortaan kwam hij iedere avond, behalve ’s zondags. Hij genoot van de kinderen, 5, 7, 9, 11, 14 en 22 jaar oud. Menselijkerwijs gesproken heeft hij ons door de Hongerwinter geholpen.

Plotseling was hij weg; naar het oostfront. We leden weer honger. Toen de rantsoenen op hun kleinst waren, kregen we één droge boterham per dag. We aten suikerbieten, maar kregen er een rauwe keel van. Ik mocht bij iemand komen eten: stamppot met erwtjes. Heerlijk. Maar de maaltijd was nog niet voorbij of ik moest snel naar de wc om over te geven. Mijn maag kon er niet meer tegen.”

Brood uit de lucht

Het Zweedse Rode Kruis stuurde bloem om brood te bakken, met pakjes margarine. „Mijn jongste zus, van 5, at een stapel boterhammen. Ze was onverzadigbaar.

Zondagmiddag 29 april 1945 om halfdrie kwamen er geallieerde vliegtuigen over om voedsel te droppen. Ik heb het ervaren als manna uit de hemel. Toen we weer eten hadden, zat mijn moeder te huilen van verwondering.

Zondag 6 mei stond ds. Ligtenberg in de gereformeerde gemeente van Vlaardingen op de kansel met een oranje strik op zijn revers. Na de dienst zongen we het Wilhelmus. De oorlog was voorbij.”

Meer over
Hongerwinter

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer