Een halve eeuw zwijgen over de watersnood
Bijna een halve eeuw was de burgemeestersvrouw van Rilland-Bath weduwe. Over de watersnood die haar gezin zo veel leed berokkende, sprak ze echter zelden. Bij de herdenking in 2003 maakte haar zoon een fotoalbum over de ramp. „Ze bladerde het door en gaf het terug. Een gesprek ontstond er niet.”
Burgemeester J. A. de Goffau was 46 jaar toen hij omkwam in de vloed die Zuidwest-Nederland op 1 februari 1953 trof. „Die nacht staat me helder voor de geest, alsof het gisteren gebeurd is”, zegt zijn zoon Marien uit Hilversum.
Vrijwel elke zaterdagavond kwam Mariens tante op bezoek. Nu ook. En vrijwel elke zaterdagavond stak zijn vader de straat over om bij zijn moeder op bezoek te gaan. Die 31e januari ook. „Mijn oma zei later dat vader die avond niet veel heeft gezegd.” Kennelijk door spanning over de aanwakkerende storm.
De jonge De Goffau was destijds 6 jaar; zijn zus 8. „Vanwege de harde wind gingen we veel later dan anders naar bed.” Van slapen kwam weinig. „Vader kwam thuis en kreeg verschillende telefoontjes.”
Rond halfvier ’s nachts belde een inwoner van het gehucht Bath de burgemeester uit bed met het bericht dat het water over de dijk kwam en dat de Reigersbergse polder dreigde onder te lopen. „Vader ging weg. Wij liepen alweer op en zijn niet meer naar bed gegaan. Moeder was gespannen, maar zei weinig.”
Opzichter Cijsouw
De burgemeester gaf gemeentebode P. J. Dansen opdracht de torenklok in Rilland te luiden. Hij regelde een bus voor de evacuatie van de inwoners van Bath. Vervolgens ging hij met brandweercommandant H. den Hartog en taxichauffeur P. van Hoek op weg naar Bath om er poolshoogte te nemen. Chauffeur J. Leendertse ging met zijn bus ook op weg.
Dicht bij Bath ontmoetten ze Adrie Cijsouw, op zijn motorfiets. De 36-jarige Cijsouw was waterstaatkundig opzichter. Een groot deel van de avond was hij met een aantal arbeiders bezig geweest de Westerscheldedijk te herstellen nadat er stukken waren weggeslagen. Toen Cijsouw en de arbeiders naar huis gingen om even te slapen, spraken ze af ’s nachts om twee uur terug te komen. Cijsouw stapte op zijn motor en reed naar Rilland.
Toen de arbeiders die nacht naar buiten stapten, zagen ze tot hun schrik dat er water over de betonnen muraltmuurtjes op de dijk sloeg. Snel begonnen ze de bewoners van Bath te alarmeren.
In de muurtjes zaten openingen, zodat de grazende schapen van de ene kant van de dijk naar de andere konden. Opzichter Cijsouw arriveerde en wilde die openingen nog laten afsluiten, maar dat ging niet meer.
Snel ging hij terug naar Rilland. Onderweg kwam hij De Goffau, Den Hartog en Van Hoek tegen. „Hij was heel erg emotioneel”, zei Den Hartog later. „Hij riep tegen de burgemeester: „Ik héb het wel gezegd!” en „Ik heb ervoor gewaarschuwd, maar ze hebben nooit willen luisteren!” En meer van die uitroepen.” Meermalen had Cijsouw zijn zorg geuit over de kwaliteit van de waterwering. Nu bleek hoe groot de dreiging van de Westerschelde was.
Weggespoeld
Ze besloten terug te gaan, omdat het water steeg en al over de weg liep. Omdat omkeren op die plaats moeilijk was, reden de bus en de taxi achteruit naar de Krukweg. De burgemeester en de brandweercommandant liepen met een zaklantaarn aan weerszijden van de bus om de weg te wijzen.
Ze waren nog maar even onderweg, toen de dijk bij Bath doorbrak en het water zich met enorme kracht in de polder stortte. Den Hartog wist uit zijn militairediensttijd in Nederlands-Indië hoe hij een snelstromende rivier moest doorwaden: schuin tegen de stroom in. Zo wist hij de bus te bereiken. Hij greep het trapje aan de achterkant, klom op het voertuig en liet zich door het noodluik naar binnen zakken. De taxichauffeur kwam uit zijn auto en sprong via de zijdeur de bus in.
Burgemeester De Goffau en opzichter Cijsouw stonden bij een boompje, tot hun middel in het water. Leendertse probeerde naar hen toe te rijden, maar het water kreeg vat op de bus en sleurde het voertuig van de weg. Het ene eind belandde in een sloot. Snel klauterden Den Hartog, Van Hoek en Leendertse naar boven, naar het andere eind van de bus. Toen ze naar buiten keken, waren De Goffau en Cijsouw verdwenen. Ze waren meegesleurd door het kolkende water. „Deze beide mannen vielen in de bloei van hun leven als slachtoffer van hun plicht”, aldus het ”Gedenkboek van de watersnood in Oost-Zuid-Beveland.”
De brandweercommandant en de chauffeurs durfden niet in de bus te blijven, want het voertuig kon gaan schuiven. Daarom gingen ze op de rand van het noodluik zitten, in de kou en de regen. Ze werden pas ’s zondagsmiddags uit hun benarde positie verlost. Toen Den Hartog aan de locoburgemeester vertelde wat er was gebeurd, begon die te huilen als een kind.
Water in huis
De Goffaus gezin was achtergebleven in de burgemeesterswoning, die aan het gemeentehuis was vastgebouwd. „Bij de openslaande deuren aan de achterkant zagen we het water komen.” Het kwam in huis. „Moeder was nu heel ongerust. Ze kookte nog wat water en vulde er een kruik mee. We pakten nog wat eten en toen gingen we gauw naar boven. Veel tijd om na te denken was er niet. De stroom viel uit, dus het was aardedonker.”
Meer dan twee dagen zaten ze boven. „Er waren geen andere huizen dichtbij, dus we hadden met niemand contact. We zagen wel dat er wat mensen naar het gemeentehuis werden gebracht. Dinsdagsmorgens kwamen er militairen in een roeiboot. Die pikten daarna nog meer mensen op en brachten ons via de Derde Weg naar de boerderij van wethouder Butijn. Moeder informeerde of iemand haar man had gezien. Bijna iedereen bleek al geëvacueerd te zijn. En niemand had mijn vader gezien. Toen wisten we eigenlijk wel wat er gebeurd was.”
Per trein en bus werd het gezin geëvacueerd. „Eerst naar moeders moeder in Sprang-Capelle. Al snel naar moeders broer in Den Haag. Daar zijn we maandenlang geweest. Wij gingen er naar school. Ons leven ging door, maar tegelijk voelde ik sterk dat er een nieuwe periode aanbrak. Daar wist ik niet goed raad mee.”
Tweemaal begraven
Cijsouws lichaam werd op 8 maart gevonden, vijf weken na de ramp. Drie dagen later werd het lichaam van de burgemeester ontdekt, op een plaats daar ver vandaan. „De volgende dag –twee dagen voor mijn verjaardag– zijn we naar Rilland gereden: mijn moeder, mijn oom, een kennis en ik. Mijn zus durfde niet mee. Moeder wilde vaders lichaam zien, maar het werd haar sterk afgeraden, vanwege de toestand waarin het zich bevond. Ze berustte daarin.”
In Krabbendijke, dat was drooggebleven, kreeg Josephus Abraham de Goffau een tijdelijk graf. Zijn vrouw en kinderen keerden terug naar de burgemeesterswoning nadat de dijk gedicht, de polder drooggelegd en het slik verwijderd was. „Als gezin waren we incompleet; dat voelde je heel sterk.”
Later is de burgemeester in Rilland herbegraven. Zijn predikant, de hervormde ds. C. den Engelse, sprak daarbij over Psalm 23:4: „Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen...” „Uw man gaf zijn beste krachten aan Rilland, hij gaf zijn leven aan zijn geliefde geboorteplaats”, zei commissaris der Koningin De Casembroot op de begraafplaats.
De weduwe verhuisde met haar dochter en zoon van de ambtswoning naar een nieuw huurhuis. Ze werd weer onderwijzeres op de lagere school in Rilland, waar ze vroeger ook lesgaf.
„Maar op den duur wilde ze weg uit het dorp. Toen ik in Goes op de middelbare school zat, zijn we teruggekeerd naar Den Haag. Daar konden we een woning betrekken tegenover dat van mijn oom, bij wie we geëvacueerd waren geweest. Later woonden mijn moeder en mijn zus in Bennekom.”
De weduwe De Goffau is nooit hertrouwd. Ze was 44 toen haar man omkwam. Zelf werd ze 93. „Over de ramp spraken we bijna nooit. Zo ging dat vaak in die tijd, en eerder ook al, na het oorlogsleed. Na kerktijd gingen we altijd bij mijn oma koffiedrinken. Dan ging het over van alles. Maar niet over de ramp.”
Andere Rillanders hadden het ook niet over de watersnood. „Toch merkte je dat de bevolking gezamenlijk iets had meegemaakt. Dat stempelde de onderlinge verhoudingen.”
Marien de Goffau groeide op zonder vader. „Mijn vader nam die nacht zijn verantwoordelijkheid. Dat heeft mij gestempeld. Daarom wilde ik niet in militaire dienst; dan zou een ander verantwoordelijk zijn en ik zou moeten gehoorzamen. Ik ben naar Amerika gegaan en later naar Canada. Terug in Nederland liet ik me aanvankelijk niet inschrijven bij de burgerlijke stand, omdat ik niet alsnog in dienst wilde.”
De gepensioneerde Hilversummer heeft een loopbaan in de commerciële communicatie achter de rug. Afgelopen najaar organiseerde hij een bevrijdingsherdenking in Rilland. „Wat er toen gebeurde, moet niet vergeten worden. En de watersnood net zo min.”