Bonhoeffer brengt kerk weer bij haar opdracht
Voor Bonhoeffer is de navolging van Christus wezenlijk voor kerk-zijn. De kerk moet de Duitse theoloog op dit punt serieus nemen, en niet bezig zijn met zichzelf in stand te houden. Zij wordt weer aantrekkelijk als zij echt een gemeenschap vormt.
De meeste boeren worden op een boerderij geboren, de meeste schippers op een schip en de meeste dominees en theologen worden in een pastorie geboren. Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) was in dat opzicht een uitzondering. Zijn vader was hoogleraar in de psychiatrie en de neurologie. De familie was protestant, maar was weinig kerkelijk georiënteerd. Bonhoeffer was een typisch product van het Duitse cultuurprotestantisme. Je hoefde niet kerkelijk betrokken te zijn om je protestants te voelen, het was eerder een (ongebonden) manier van in het leven staan. Bonhoeffer wilde daarom ontdekken wat kerk-zijn was. Hij besluit als theologiestudent zijn dissertatie te schrijven over de kerk als gemeenschap. Daarin komen we een uitdrukking tegen die bepalend zal blijven voor zijn denken over de kerk. Het gaat om de formule ”Christus als gemeente existerend”.
Volgens Bonhoeffer is Christus in zijn gemeente aanwezig, niet exclusief in de individuele christenen, maar in het geheel van de gemeente. Christus is de collectieve persoon van de nieuwe mensheid. Zoals Adam (in de zin van de gevallen mens) een collectief persoon is, zo is ook Christus dat als de nieuwe mens, de nieuwe Adam. De gemeente als collectief leeft van het Woord, van de vergeving en genade. Waarom gaat het Bonhoeffer om in die uitdrukking: ”Christus als gemeente existerend”? Hij zegt daarmee, dat God, en ook Christus als de uitdrukking van de wil van God, in en door mensen werkt. Door een gemeenschap van mensen, maar wel door concrete mensen en concrete gemeenschappen.
Zes jaar na zijn dissertatie, in de zomer van 1932 geeft Bonhoeffer, die dan docent is in Berlijn, een serie colleges over ”Het wezen van de kerk”. Bonhoeffer spreekt over „de kerk als de plaats van God in de wereld.” De kerk is in de wereld, maar als de plaats van God is ze er voor de hele wereld. Ze kan zich dus niet opsluiten in burgerdom of conservatisme. Kerk en christenheid vallen niet samen, binnen de christenheid is de kerk de plaats waar het woord wordt gehoord. Christenheid is kerk voor zover ze dat woord hoort.
Fundament
Het fundament van de kerk, zegt Bonhoeffer, is het plaatsbekledend handelen van Christus. De plaatsbekleding van Christus heeft voor de kerk drieërlei betekenis: „Hij deed wat niemand doen kon. In zoverre is hij de Heer. Hij deed het zo dat de hele nieuwe mensheid mee handelt en mee lijdt. In zover is Hij haar broeder. Ten slotte is hij de eenheid van de nieuwe mensheid, Christus als gemeente existerend. Daarmee zijn de drie fundamentele structuren van de kerk gegeven. De gemeente is gekarakteriseerd door het onderdaan-zijn, door het naast-elkaar-staan en het innigste in-elkaar-zijn.”
Teleurgesteld over de onwil tot werkelijk verzet in de kerk na de machtsovername door Hitler laat hij zich in oktober 1933 beroepen door de Duitstalige gemeente van Londen en zal daar bijna twee jaar dominee zijn. In de afzondering denkt Bonhoeffer opnieuw na wat de taak van de kerk moet zijn. Een kerk die zichzelf begrijpt als het lichaam van Christus moet een kerk zijn die leeft in navolging van Christus. Navolging, zo stelt hij vast, is meer dan geloof alleen, het gaat om geloof en gehoorzaamheid. Daar ergens, zo veronderstelt Bonhoeffer is het mis gegaan met de Lutherse kerk, ze hebben dat ”door het geloof alleen” van Luther verkeerd begrepen. Alsof het alleen maar gaat om wat je gelooft en wat je doet, dat doet er niet toe. „Goedkope genade”, noemt Bonhoeffer dat. Daartegenover staat de dure genade, de genade die van ons vraagt om Christus na te volgen.
Religieloze tijd
Deze aanwezigheid van de gemeente in de wereld houdt hem ook in gevangenschap nog steeds bezig, waarin hij in 1943 terecht komt. Bonhoeffer stelt in een brief vast: De plaats van de kerk is veranderd. Wat mensen wel of niet geloven is niet meer echt beslissend voor de keuzes die ze in de praktijk van alle dag maken. Hij stelt zelfs: „We gaan een totaal religieloze tijd tegemoet”. Bonhoeffer voorzag de huidige geseculariseerde wereld. Er is nog wel religiositeit, er is wel geloof, er zijn wel kerken, maar het is allemaal voor ”achter de voordeur”. Het is teruggedrongen in het particuliere terrein, maatschappelijk is het niet meer van betekenis.
Hoe kun je, zo wordt Bonhoeffers vraag, een gelovig mens en hoe kun je een gelovige gemeenschap zijn in een niet-religieuze, in een geseculariseerde samenleving? Niet door een volgens hem tot mislukken gedoemde poging tot herkerstening van de maatschappij, maar door enerzijds een poging om de Bijbelse en theologische begrippen opnieuw en nu niet-religieus te interpreteren en anderzijds door het onderhouden van een ”disciplina arcana” om de geloofsgeheimen niet verloren te laten gaan.
Ik geef een klein voorbeeld geven van niet-religieuze interpretatie. In Bonhoeffers theologie tot aan de ethiek neemt het al eerder aangehaalde begrip ”plaatsbekleding” een belangrijke plaats in. Het betekent, dat Christus tegenover God onze plaats in heeft willen nemen en dat wij daarom ook plaatsbekledend in zouden moeten staan voor onze medemens. In de ethiek is Bonhoeffer tot de conclusie gekomen, dat dit begrip zozeer theologisch jargon is, dat niemand buiten de kerk daar iets van begrijpt. Daarom kiest hij voor de term ”verantwoordelijkheid”.
De disciplina arcana (bijeenkomsten van kleine selecte gezelschappen) is er nu juist om gelovige mensen er blijvend bij te bepalen, dat wat wij in ons dagelijkse leven als verantwoordelijkheid voor onze medemensen en de wereld om ons heen beschouwen ten diepste voortkomt uit wat wij begrijpen als de plaatsbekleding van Christus. Want, zoals wij op de Witte Donderdag lezen: „Want Ik heb u een toonbeeld gegeven, opdat ook gij zult doen zoals Ik voor u heb gedaan.” (Johannes 13:15).
Wervend
Wat kunnen wij in onze situatie met een leeglopende kerk doen? Dan is mijn eerste vraag: Hoe serieus willen wij Bonhoeffer nemen? Niemand had zijn werkelijkheid en die van de kerk waarvan hij deel uitmaakte, zo goed in het oog had als Bonhoeffer. En toch is er zelfs nog geen begin gemaakt met het realiseren van de kerk die Bonhoeffer voor ogen stond. De kerk – ik bedoel nu primair de Protestantse Kerk in Nederland, waarin ik predikant ben – houdt zich niet bezig met te vragen naar het wezen van de kerk, de vraag wat ten diepste haar opdracht is, maar is bezig zich zelf in stand te houden, of – in het slechtste geval – te redden wat er nog te redden is. En ze weigert te zien wat er gaande is.
De kerk van Amsterdam heeft in de bijna veertig jaar dat ik daar werk meer dan de helft van haar leden verloren. Desondanks schrijft ze beleidsplannen met titels als: ”Naar een wervende kerk”. Maar wervend is niet wervend als er ‘wervend’ op staat en juist als ze wervend zou zijn, hoefde ze geen programma te schrijven voor een wervende kerk. Wervend is een kerk, die weet waar ze voor staat, die weet wat haar opdracht is en serieus probeert dat waar te maken. De theologie van de kerkplanters, die overal hun nieuwe gemeenschappen stichten, bevalt me van geen kant. Ik ben niet evangelicaal en zal het waarschijnlijk ook nooit worden. Maar één ding hebben ze heel goed begrepen. Een gemeenschap vorm je niet door eindeloos vergaderen, maar door samen iets te doen. Verbondenheid moet beleefd worden en waar dat gebeurt, wordt een kerk ook weer aantrekkelijk.
De auteur is predikant van het Leerhuis Amsterdam Tenach en Evangelie van de Protestantse Kerk in Amsterdam. Dit artikel is een samenvatting van een lezing die de auteur hield voor de studentenvereniging van de Theologische Universiteit in Apeldoorn.