Kun je Wilhelmus à Brakel vanwege zijn positieve toekomstverwachting beschuldigen van chiliasme? Dat zou onterecht zijn, vindt ds. C. J. Meeuse. „Hij bestreed juist de opvattingen van de chiliasten.”
De emeritus predikant binnen de Gereformeerde Gemeenten sprak donderdagavond in Amersfoort tijdens de presentatie van de hertaling van het derde en laatste deel van A Brakels ”Redelijke Godsdienst”. W. B. Kranendonk van uitgeverij De Banier herinnerde er in zijn openingswoord aan dat ds. Meeuse erop had aangedrongen dat ook het derde deel van A Brakels hoofdwerk zou worden hertaald. Drie jaar geleden, bij de presentatie van deel 1a, werd gesteld dat het derde deel niet zou worden hertaald omdat daaraan geen behoefte zou zijn. Na verschillende reacties, onder meer via ingezonden brieven, werd dat besluit herzien.
Ds. Meeuse stelde dat A Brakel een positieve toekomstverwachting had voor de kerk in het algemeen en voor het Joodse volk in het bijzonder. „Daardoor is hij, om het zo te zeggen, beschuldigd van chiliasme, het geloof in een duizendjarig vrederijk. Dat is volgens mij niet terecht. ”
Oudvaders
De predikant uit Arnemuiden zette uiteen dat A Brakel dichter bij andere oudvaders –onder wie Koelman, Witsius en Van der Groe– en bij de kanttekenaren stond dan bij fantasierijke en speculatieve uitspraken en beschouwingen die in sektarische kringen leefden. „Dat er een bloeitijd voor de kerk zou komen, was een algemeen verbreid gevoelen. A Brakel was daar geen eenling in. Men dacht bijvoorbeeld op grond van ontdekkingsreizen dat Gods Woord in alle werelddelen verspreid zou worden. Zou de kerk dan niet gaan groeien en bloeien?”
In de tijd van A Brakel, waren de chiliasten een sekte buiten de kerk. „A Brakel werkte juist binnen de kerk als bestrijder van de chiliasten”, aldus ds. Meeuse. Dat A Brakel nu door sommigen een chiliast genoemd wordt, heeft volgens de predikant te maken met een begripsverwarring. „Pas sinds de vorige eeuw wordt het begrip als zodanig gebruikt, met een onderscheid tussen pre- en post-chiliasten, ofwel zij die geloven in de wederkomst van de Heere Jezus vóór of ná het duizendjarig vrederijk. Het is in deze context een anachronisme, het misbruik van een woord dat nu een andere betekenis heeft gekregen.”
Bovendien verzette A Brakel zich tegen allerlei aardse chiliastische gedachten, stelde ds. Meeuse. „Hij verwachtte niet een geheel andersoortige tijd en hij stelde dat je Openbaring 20 niet letterlijk moet nemen.”
Ds. Meeuse wees erop dat A Brakel stellig meende dat Israël zou terugkeren naar het land Kanaän. „A Brakel leert ons om de Bijbelse beloften voor Israël ernstig te nemen en de nood van onze Joodse medemens te voelen. Hij leerde het belang van de liefde voor de beminden om der vaderen wil. Je moet hun het Evangelie verkondigen, want de Jood wordt niet op een andere manier zalig dan wij.”
Eyeopeners
Hertaler Jasper Stam kwam donderdagavond ook aan het woord. Hij heeft in totaal zo’n 5,5 jaar gewerkt aan de hertaling van A Brakels hoofdwerk. „Dat betekent niet dat ik mij een Brakel-kenner kan noemen, want ik ben vooral taalkundig met zijn werk bezig geweest. Maar je krijgt in die periode wel wat mee. En dan vraag je je soms af: hij zegt dat zo, maar zeggen wij –als reformatorische gezindte in de brede zin– dat nu ook zo?””
Stam kwam verschillende „eyeopeners voor nu” tegen bij A Brakel. „Op die momenten dacht ik: dat geluid zou echt gehoord moeten worden.” Zo wees de hertaler erop dat A Brakel verschillende manieren noemt waarop de wedergeboorte kan plaatsvinden. „De veelkleurigheid van Gods werk valt daarin op. Wij zijn misschien geneigd om de krachtdadige bekering als aantrekkelijkst te zien, maar A Brakel spreekt een andere voorkeur uit: mensen die in bedaardheid wedergeboren worden, noemt hij de bestendigste en meest vaste gelovigen.”
Een ander punt dat Stam noemde, was de herhaalde rechtvaardiging. „A Brakel spreekt over een voortdurend herhaalde rechtvaardiging. Hij ziet rechtvaardiging als het doen van een rechterlijke uitspraak. Een rechter kan een gedagvaarde veroordelen of rechtvaardigen. Zo dikwijls als de gelovige de geloofsdaad beoefent, verneemt en hoort hij de gerechtelijke uitspraak van God.”
Op het gebied van de kinderdoop maakt A Brakel niet onderscheid tussen het wezen en de bediening van het verbond, aldus Stam. „Hij erkent wel dat er twee soorten kinderen zijn.” Over het doen van belijdenis spreekt A Brakel in zijn omvangrijke werk echter niet. „Tegenwoordig wordt belijdenis doen vaak omschreven als het overnemen van de verantwoordelijkheid. In de tijd van A Brakel was deze praktijk sterk verbonden met het vragen van toegang tot het Heilig Avondmaal.”
Wat A Brakel wel zegt, laat zien dat A Brakel vindt dat de kerk niet wordt gevormd door belijdende leden, maar door avondmaalgangers. „Hij vindt het belangrijk dat predikanten zorgvuldig toezien op wie er worden toegelaten tot de tafel des Heeren, omdat daar in zijn ogen het welzijn of het verval van de kerk van afhangt.”
Ook is er volgens A Brakel maar één kerk, die niet in een zichtbare en onzichtbare kerk mag worden opgedeeld. Stam: „Wel mag je volgens hem zeggen dat de kerk een zichtbare en onzichtbare kant heeft. Maar dat betekent niet dat er twee kerken zijn.”
Lees ook:
À Brakels ”Redelijke Godsdienst” biedt brood voor het hart (rd.nl, 19-02-2016)
Derde deel ”Redelijke godsdienst” verdient ook hertaling (rd.nl, 02-03-2016)