De leerstoel van de geschiedenis van de Reformatie aan de Vrije Universiteit (VU) Amsterdam wordt vrijdag officieel opgeheven. Een natuurlijk moment, vindt prof. dr. Erik de Boer, bekleder van de leerstoel en hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Theologische Universiteit van Kampen.
Vrijdag neemt De Boer afscheid van de VU, zonder een afscheidsoratie uit te spreken. Wel is er een minisymposium ter gelegenheid van de verschijning van zijn boek ”De macht van de minderheid. Het remonstrantisme in Kampen in de spiegel van de nationale synode te Dordrecht (1618-1619)” (uitg. Brevier, Kampen). De leerstoel aan de VU werd in 2001 ingesteld vanwege de stichting Geschiedenis der Reformatie. Eerder bekleedden prof. dr. W. Balke en prof. dr. W. Janse de post. Dr. De Boer werd in 2009 benoemd.
Het faculteitsbestuur spreekt netjes van de „afronding” van de leerstoel, reageert prof. De Boer. „Het bestuur is bezig het grote aantal bijzondere leerstoelen aan de VU te bezien. Ik vermoed dat het bestuur, met name sinds de verandering van de faculteit van godgeleerdheid in die van religie en theologie, bekijkt of andere leerstoelen meer voor de hand liggen. Het besluit is niet echt vreemd, vooral als je ziet dat er aan de VU genoeg Calvijnkenners zijn.”
De Boer deed overigens al weinig op de VU. „Er is een overaanbod aan theologische docenten, zodat je als bijzonder hoogleraar weinig kans hebt om colleges te geven. Het is dus een mooi en een natuurlijk moment om te stoppen. Ik had wel een aantal promovendi, maar die zitten nu in Kampen. Daar gaat het uitstekend. Er zijn in Kampen een paar begaafde masterstudenten die doorstromen naar een promotieplaats.”
Uw nieuwe boek ”De macht van de minderheid” laat zien dat de kerk altijd een minderheid is geweest, zowel bij gereformeerden als bij remonstranten.
„Ja, we definiëren de Gereformeerde Kerk altijd als de publieke kerk –geen staatskerk dus–, maar in het begin van de Reformatie was slechts 10 procent lid van de kerk. Dat aantal groeide in de zeventiende eeuw uit tot hooguit 30 procent. Mijn onderzoek laat zien hoe een remonstrantse minderheid als smaldeel de macht in Kampen wist te veroveren, wat vervolgens leidde tot een machtsspel tussen kerk en overheid.”
U betreurt het dat het op de Dordtse synode niet tot gesprek en toenadering kwam tussen de remonstranten en contraremonstranten. Waarom?
„Beide groepen hadden zich al lang vóór de synode ontwikkeld tot collectieve machtsblokken die tegenover elkaar stonden. Dat leidde tot een pamflettenstrijd, zoals die vandaag zou plaatsvinden met weblogs en via sociale media. Maar een echt gesprek blijft dan uit. Dat is de tragiek van de zeventiende eeuw geweest. De remonstranten hadden zich opgesteld als een geharnast blok omdat ze op de synode een minderheid vormden. Dat was de reden dat ze weggezonden werden.”
De remonstranten verschenen al snel weer op het toneel, zo schrijft u, en werden door de overheid getolereerd. Betekent dit dat de Dordtse synode een papieren tijger is geweest?
„Juist niet. De synode heeft een groot geestelijk gezag opgebouwd dat tot uiting kwam in de eensgezindheid waarmee de Canones werden samengesteld. Deze hebben ruim tweehonderd jaar lang rust en eenheid gebracht. Wat ik van mijn onderzoek vooral geleerd heb, is dat de kerk niet alleen altijd een minderheid is geweest, maar ook dat de zogenaamde macht van de minderheid vooral tot uiting komt in de geestelijke eensgezindheid rond de belijdenis.”