„Mijn broeders”, richt Guido de Bres zich kort voor zijn executie tot zijn medegevangenen, „ik word vandaag ter dood veroordeeld voor de leer van de Zoon van God. Geloofd zij Hij, ik ben er zeer verblijd over. Ik had nooit gedacht dat God mij zulk een eer zou hebben gedaan.” Dezelfde dag, zaterdag 31 mei 1567, de dag voor Pinksteren, sterft de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis op het schavot tegenover het stadhuis in het Franse Valenciennes.
Ook op weg naar de galg zwijgt De Bres niet, zo is te lezen in het boek ”Guido de Bres. Zijn leven, zijn belijden”. In de woorden van een ooggetuige: „Terwijl hij op de ladder stond en zijn voeten tussen de sporten gezet had, vermaande hij het volk eerst om de magistraat te eerbiedigen en verklaarde dat enkelen zich niet van hun plicht in dezen gekweten hadden. Vervolgens vroeg hij hun te willen volharden in de leer die hij hun verkondigd had en betuigde dat hij niets gepredikt had dan de zuivere waarheid van God. Hij kon zijn redevoering helemaal niet afmaken, aangezien de ambtenaren de officier een teken gaven om zich te haasten en dit deed hij.”
„Indrukwekkend om te lezen”, zegt kerkhistoricus prof. dr. Erik de Boer, die de redactie voerde over ”Guido de Bres”. „Evenals bijvoorbeeld de brieven die hij vanuit de gevangenis schreef dat zijn (zie kader hierboven, AdH). Of een aantal artikelen in zijn ”Confession de foy”. Neem het slotartikel, 37; maar ook artikel 34, over de heilige doop. De Bres wijst daarin onder meer op het lam in het Oude Testament dat kort nadat de kinderen geboren waren voor hen geofferd werd, wat „een sacrament van Jezus Christus” was. Ik vond dat een heel verrassende gedachte.”
”Guido de Bres. Zijn leven, zijn belijden” hoort thuis in het rijtje schitterend uitgevoerde publicaties over personen uit de begintijd van de Reformatie die de laatste jaren verschijnen: Luther, Calvijn, Melanchthon. „Een monument”, aldus De Boer. „Én een reisgids.” De uitgave maakt deel uit van het Refo500-project, dat de Reformatieherdenking in 2017 voorbereidt.
De hoofdtekst van het boek nam de Belgische ”Guidokenner” dr. Émile M. Braekman voor zijn rekening. Andere auteurs leverden intermezzo’s. Zo schreef prof. dr. W. van ’t Spijker over De Bres en de kerkvaders, en drs. H. J. Boiten over vertalingen van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) – in het Duits, Engels, Latijn, Grieks en Russisch onder andere.
„Toen het Refo500-project in 2008 van start ging, kwam ook de gedachte op aan een biografie over Guido de Bres”, zegt dr. De Boer in zijn woning aan de Kamper Vloeddijk. „Al snel rees toen het idee om hiervoor contact te leggen met Émile Braekman. Ik kende zijn naam van een Franstalige biografie van De Bres, verschenen in 1960, en wist dat hij zich met De Bres en de geschiedenis van het protestantisme in de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk was blijven bezighouden. Ik heb hem benaderd, en met succes. Daar was ik heel blij mee – Braekman is inmiddels 87, een eminent wetenschapper. Zijn oorspronkelijke levensbeschrijving heeft hij vervolgens herschreven en uitgebreid. Overigens ben ik mede door de contacten met hem gaan zien dat er in België nog een groot terrein braak ligt waar het gaat om het Reformatieonderzoek.”
Wat hebt u zelf met Guido, of beter: Guy de Bres?
„Eigenlijk ben ik al sinds mijn jeugd door hem geboeid. De gedachte dat christenen in benarde omstandigheden hun leven voor Christus hebben gegeven, heeft mij altijd erg aangesproken. Over mijn jeugd hing de schaduw van het communisme, christenvervolging achter het IJzeren Gordijn, een naam als Richard Wurmbrand. Dat gaf levensechtheid aan het verhaal van Guido de Bres. Door de jaren heen ben ik me meer in hem gaan verdiepen. En de bijzondere leerstoel geschiedenis van de Reformatie aan de VU in Amsterdam waaraan ik verbonden ben, biedt daar alleen nog maar meer gelegenheid toe.”
Lovend spreekt dr. De Boer –die onlangs inaugureerde als bijzonder hoogleraar patristiek in Zuid-Afrika– over het bekendste document dat Guido de Bres naliet: de Nederlandse Geloofsbelijdenis. „Loepzuiver. En de toonzetting: zo diep, maar ook zo warm. Dat zal mede verklaren waarom juist dit belijdenisgeschrift de eeuwen heeft doorstaan, terwijl er in die tijd vele belijdenissen zijn verschenen.”
Nog altijd hanteert uw kerkverband, de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt, de door Abraham Kuyper ingekorte versie van artikel 36 NGB...
„Niet helemaal: in een voetnoot worden de ”21 woorden” die Kuyper liet schrappen, vermeld. Maar inderdaad: mijns inziens onterecht.”
Een rehabilitatie zou niet misstaan?
„Misschien niet, nee. Je kúnt niet schrappen in een historische tekst. En Kuyper heeft er ook niets mee gewonnen, lijkt mij.”
Calvijn liet Guido de Bres per brief weten dat hij zich helemaal kon vinden in de Confessio Belgica, schrijft u in een excurs. Op één puntje na: De Bres had in artikel 4 NGB de brief aan de Hebreeën niet aan Paulus moeten toeschrijven.
„Ook voor mij was dit een zeer interessante ontdekking, al was ik niet de eerste. Letterlijk merkt Calvijn richting De Bres op: „...Alleen zouden we wensen dat de brief aan de Hebreeën niet aan Paulus toegeschreven wordt, omdat wij er op goede gronden van overtuigd zijn dat een ander de auteur is.”
Het opmerkelijke is hier ook dat Guido de Bres wist van Calvijns opvatting op dit punt: hij had aan de voeten van de reformator gezeten.
Wat ik vervolgens constateer, is dat De Bres de Hebreeënbrief in zijn belijdenis bewust tot de brieven van Paulus rekent: hij wist zich met argusogen gevolgd door tegenstanders van de gereformeerde leer. Die zouden dan meteen weer een wapen in handen hebben: Zie je: de gereformeerden verkondigen alleen maar ketterijen.”
U kreeg inmiddels heel wat teksten van Guido de Bres onder ogen. Welke spraken u het meest aan?
„De brieven die hij schreef vanuit zijn cel blijven parels. Maar ook zijn grote werk contra de wederdopers, de anabaptisten, is het lezen waard. Zijn strijd tegen de anabaptisten loopt overigens als een rode draad door zijn geloofsbelijdenis heen. En ook dat is een thema dat nog weinig aan actualiteit heeft ingeboet.”
N.a.v. ”Guido de Bres. Zijn leven, zijn belijden”, Émile Braekman en Erik de Boer; uitg. Kok, Utrecht i.s.m. Refo 500, 2011; ISBN 978 90 435 1793 5; 415 blz.; € 39,90.
In zijn ”Histoire des Martyrs” (geschiedenis van de martelaren; 1570) heeft Jean Crespin uit Genève vier brieven van Guido de Bres opgenomen. De Bres schreef deze in april en mei 1567 vanuit zijn cel in Valenciennes, enkele weken voordat hij werd terechtgesteld. Twee ervan zijn gericht aan zijn gemeenteleden in de stad, een aan zijn „zeerbeminde” vrouw Catherine Ramon en een aan zijn moeder. Deze laatste brief, gedateerd 19 mei 1567, kan worden beschouwd als zijn geestelijk testament, schrijft dr. Émile M. Braekman in het boek ”Guido de Bres. Zijn leven, zijn belijden”. Enkele gedeelten eruit.
„Ik ga dus heen en bewandel de smalle en moeilijke weg die ten leven leidt. Ik ga heen door de weg waarlangs al de profeten en apostelen zijn gegaan, ja, zelfs de eigen Zone Gods, onze Heere Jezus Christus, en zovele duizenden martelaren die hun bloed gestort hebben voor de getuigenis van het Evangelie. Dit is de weg waarvan Christus gesproken heeft toen Hij zei: „Gaat in door de enge poort; want velen (zeg Ik u) zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen.” Dit is het zeer smalle pad, waarvan Ezra spreekt (...). Dit plankier loopt echter uit op de stad die vol is van alle goederen –dat is, het welgelukzalige leven– waar de kinderen Gods aan niets gebrek zullen hebben.
Maar God verhoede het dat ik mijn Zaligmaker zou verloochenen om afgoden in Zijn plaats te stellen, en onheilige dingen in plaats van Zijn dierbaar bloed. Ik heb Hem reeds meer dan twintig jaren gediend, en nimmer heeft Hij het mij in enig ding aan hulp laten ontbreken, maar Hij heeft mij altijd een liefde betoond die alle menselijk verstand te boven gaat; naast deze grote weldaad dat Hij Zich heeft overgegeven in de schandelijke kruisdood om mij het eeuwige leven te geven. (...) Voor het overige, mijn lieve moeder, ik bid u dat u zich een deugdzame vrouw in uw droefenis betoont, en deze beproeving die God u zendt, lijdzaam en vrolijk draagt, in de wetenschap dat dit het welbehagen Gods is, waartegen men zich geenszins mag verzetten, zelfs al had men hiertoe de macht. Leef het overige van uw dagen in de vreze Gods, terwijl u mijner gedachtig blijft, en hoe ik mijn God gediend heb tot de dood.”