De beeldenstormers van 1566 gingen in de noordelijke Nederlanden doelgericht te werk. Ze richtten zich op alles wat te maken had met het rooms-katholieke geloof, stelt de Leidse kunsthistorica Elizabeth den Hartog.
Den Hartog is als docent verbonden aan de Universiteit Leiden Ze bestudeert middeleeuwse sculpturen, momenteel werkt zij aan een onderzoeksproject over middeleeuwse bouwsculptuur in Nederland.
Voor de Zeven Provinciën Reeks schreef Den Hartog een deel over „het Noord-Nederlandse katholieke kerkinterieur voor, tijdens en na de Beeldenstorm.” Ze richt daarin zich op de vraag wat de beeldenstormers bezielde en welke voorwerpen in kerken en kloosters hun wrevel opriepen.
De Beeldenstorm kwam in de Nederlanden relatief laat, signaleert Den Hartog. Al in 1522 waren in Wittenberg –stad van Luther– beelden uit de kerk verwijderd; in de jaren daarna gebeurde dit in veel andere Europese steden. De schaal waarop dit in de Nederlanden in het Wonderjaar 1566 plaatshad was echter „vooralsnog nergens vertoond.”
Eigenlijk hebben we geen idee wat er voor de Beeldenstorm zoal in rooms-katholieke kerken stond, zegt Den Hartog. „Aan het eind van de middeleeuwen nam het aantal beelden en altaren explosief toe. Gemiddeld had een grote stadskerk tussen de twintig en vijfenveertig altaren. Gewone dorpskerken hadden er toch al gauw tussen de drie en de vijf. Dank zij de sterk opgekomen passiedevotie kwamen er ook veel beelden van het lijden en sterven van Christus in de kerken te staan. Er was een enorme wildgroei ontstaan. Zelfs in rooms-katholieke kring was er kritiek op deze ontwikkeling.”
Toch schrijft u dat de Beeldenstorm in de noordelijke Nederlanden een beperkt fenomeen was.
„Het populaire beeld is dat grote menigten de beelden van vrijwel elke kerk kapotsloegen. Omdat ik rooms-katholiek ben opgevoed, heb ik dat ook gedacht. Maar het klopt niet. Lang niet overal werd gebeeldenstormd en waar het wel gebeurde was het meestal geen massaal gebeuren. In veel gevallen waren waardevolle spullen ook al op voorhand uit de kerken verwijderd en veilig opgeborgen. De schade viel daarom relatief mee. Toen de geuzen in 1572 voet aan de grond kregen in de Nederlanden waren de vernielingen aan kerken en kloosters veel groter.”
Wat wilden de beeldenstormers van 1566 precies?
„Hun motieven waren divers, maar in de processen die naderhand volgden, gaven de meeste beeldenstormers aan dat ze uit godsdienstige overwegingen hadden gehandeld. Sommigen waren zelfs psalmenzingend aan de slag gegaan. Vaak speelde er ook wel boosheid over de vervolging van zogenoemde ketters mee. Daarbij kwam dat de protestanten behoefte hadden aan eigen kerkgebouwen; 1566 was ook het jaar van de hagenpreken. Met in het invallen van de herfst werd het te koud voor diensten in de open lucht. En de protestanten wilden natuurlijk geen kerken met allerlei rooms-katholieke elementen. De beeldenstormers hadden in veel gevallen een duidelijk beeld voor ogen hoe de ideale kerk eruit moest zien. Ze opereerden doorgaans niet vanuit een blinde, niets ontziende woede, al waren er natuurlijk ook wel relschoppers.”
Wie waren de beeldenstormers?
„Het ging zeker niet alleen om het ”grauw”, om mensen uit het gewone volk. Uit de lijsten van veroordeelden blijkt dat de beeldenstormers uit alle rangen en standen kwamen. Er waren edellieden bij, stadsbestuurders, ambachtslieden en gegoede burgers. In Culemborg was graaf Floris I van Pallandt een van de beeldenstormers die de Grote of Sint-Barbarakerk zuiverden.”
Hoe gingen de beeldenstormers doorgaans te werk?
„Vaak nam een kleine groep het voortouw en sloten anderen zich bij hen aan. Ze richtten zich vooral op zaken die specifiek met de rooms-katholieke eredienst had te maken. Het altaar stond symbool voor alles wat er mis was in de Rooms-Katholieke Kerk. Sommige beelden werden bijna tot gruis vermalen. Andere werden als ‘criminelen’ met het gezicht naar beneden in onder de kerkvloer gestopt, zodat de kerkgangers er overheen konden lopen. Dat geeft wel aan dat de afkeer heel diep zat. Het kwam ook wel voor dat beelden op een spottende manier voor een ‘rechtbank’ werden gedaagd om te laten zien dat ze slechts van hout en steen waren en dat ze niets konden uitrichten.”
Hoe groot was de schade die de beeldenstormers aanrichtten?
„Lang niet alles werd vernield. Veel spullen konden tijdig in veiligheid worden gebracht, in afwachting van betere tijden. Gilden en privépersonen kregen van de beeldenstormers vaak de gelegenheid om hun eigendommen uit de kerken weg te halen. Bepaalde objecten werden bewust uit de gevarenzone gehouden omdat kunstkenners die van groot belang achtten. In andere gevallen bleven zaken uit praktische overwegingen gespaard, zoals glas-in-loodramen, doopvonten en preekstoelen. Bij de preekstoel van de Grote Kerk in Hoorn werden de gebeeldhouwde reliëfs in de nissen simpelweg omgedraaid; op de kale achterkant die zodoende zichtbaar werd, schilderde men Bijbelteksten. Na de komst van Alva in 1568 werden de beeldenstormers streng bestraft en werd de rooms-katholieke eredienst weer in ere hersteld. Kunstenaars en ambachtslieden kregen de opdracht om beschadigde en vernielde elementen te vervangen. Niet overal ging dat overigens van harte. De tijden waren te onzeker om veel geld te besteden aan nieuwe altaarstukken en dergelijke. Hoe terecht dat was blijkt wel uit het feit dat het splinternieuwe renaissance-altaar van Van Tetrode in Delft in 1572 werd vernietigd. Het proces van zuivering nam na de invoering van de reformatie nog lange tijd in beslag. Tot in de achttiende eeuw waren er klachten over de aanwezigheid van altaren, beelden en rooms-katholieke schilderingen in kerken. Het was dus niet zo dat er direct na de Beeldenstorm overal sobere en lege kerkinterieurs te vinden waren.”
Welke rol speelde het kunstklimaat ten tijde van de Beeldenstorm?
„Rond 1520 was in de Nederlanden de renaissance-stijl in zwang gekomen. De laatgotische overdaad aan beelden en geschilderde altaarstukken raakte uit de mode. Aan de middeleeuwse kunst van vóór de gebroeders Jan en Hubert van Eyck werd weinig waarde meer gehecht. Dat is een van de redenen dat van de kunst van voor het midden van de vijftiende eeuw weinig is overgebleven na de Beeldenstorm. De kunstcanon speelde een onmiskenbare rol bij wat wel en niet bewaard werd. Zo beloofden de beeldenstormers in Middelburg twee werken van Jan Gossaert –het graf van roomskoning Willem II en het retabel met de Kruisafneming op het hoogaltaar– met rust te laten. Het is heel goed mogelijk dat rooms-katholieken de Beeldenstorm in zekere zin beschouwden als een grote schoonmaak, die de weg zou vrijmaken voor een modernere kerkinrichting – niet beseffend dat binnen afzienbare tijd de rol van de Rooms-Katholieke Kerk zou zijn uitgespeeld.”
Wat gebeurde er met de gespaarde kunstwerken?
„Veel stukken werden in beslag genomen en kregen een plek in bijvoorbeeld een stadhuis. Losgemaakt uit de kerkelijke context waren ze niet langer aanstootgevend en werden ze gewaardeerd vanwege de artistieke waarde. Verzamelaars stonden als aasgieren in de rij om de belangrijkste werken voor veel geld in handen te krijgen. In 1581 kocht koning Johan III van Zweden van het Alkmaarse stadsbestuur het door Maarten Heemskerck geschilderde Laurentiusdrieluik dat eerder het hoogaltaar van de Grote Kerk sierde. Maar ook Nederlandse verzamelaars sloegen hun slag. Ene Cornelis Suycker kreeg een deel van de door Jacob Cornelisz. geschilderde ”Werken van Barmhartigheid” uit de Oude Kerk van Amsterdam in handen.”
Hoe staat het met het onderzoek naar het rooms-katholieke kerkinterieur van voor de Reformatie?
„Er worden nog steeds stukken teruggevonden. Vorig jaar nog werd bij archeologisch onderzoek in de Walburgiskerk van Zutphen een beeld van God de Vader aangetroffen dat dateert uit het einde van de vijftiende eeuw of het begin van de zestiende eeuw. In de negentiende eeuw begon men met het aanleggen van verzamelingen waardevolle spullen uit het verleden. Onze musea liggen vol met kapotte beelden; vaak weten we de herkomst ervan niet. Er is dus nog veel werk te doen om ons beeld van het kerkinterieur van voor de Beeldenstorm helderder te krijgen.”
Een spoor van vernieling. Het Noord-Nederlandse katholieke kerkinterieur voor, tijdens en na de Beeldenstorm, Elizabeth den Hartog; uitg. Verloren; 104 blz.; € 15,-.