Gert en Maria trokken alles uit de kast om hun zoon bij de kerk te houden
„Als jij naar de catechisatie gaat, nemen wij je mee uit eten.” Wanhopige pogingen deden Gert en Maria de Boer om hun zoon bij de kerk te houden. Het mocht niet baten. „We moesten hem loslaten, anders gingen we er zelf aan onderdoor.”
Het valt Gert en Maria, vijftigers en lid van een gereformeerde gemeente, zwaar om hun verhaal te delen. Gevoelens van verdriet, schuld en schaamte komen naar boven als ze praten over hun zoon die de kerk verliet. Toch doen ze het, onder een gefingeerde naam. „Hopelijk kunnen we er andere ouders mee helpen.”
Wanneer merkte u voor het eerst dat uw zoon minder betrokken was op de kerk?
Maria: „Dat begon eigenlijk al vanaf zijn tiende jaar. Hij nam een ongeïnteresseerde houding aan als het over het geloof ging, wilde niet mee naar de kerk. We vroegen ons af: Wat is er met hem aan de hand?”
Gert: „Het is ons eerste kind, dus we hadden geen ander voorbeeld. Omdat hij moeilijk kon stilzitten in de kerk, dachten we dat hij misschien autisme had. Ik sprak namelijk op een bijeenkomst van de RMU een vader wiens zoon niet tegen prikkels in de kerk kon. Een kuchje, geritsel van papier of een pen die viel, was al reden voor hem om de kerk uit te lopen. Dat herkende ik bij onze zoon. Alle geluiden kwamen hard bij hem binnen.”
Maria: „Maar dat gedrag staat los van de kerkverlating.”
Gert: „Ik denk wel dat het met elkaar te maken heeft. Naar de kerk gaan vond onze zoon niet leuk, omdat hij veel dingen niet begreep.”
Hoe ging u daarmee om?
Maria: „We probeerden hem zo lang mogelijk overal naar toe te doen: naar de kerk, naar de club en naar de catechisatie. Dat leverde elke keer veel strijd op, wat zorgde voor een negatieve sfeer in het gezin.”
Gert: „Op een gegeven moment gebruikten we zelfs een beloningssysteem. Als hij naar de catechisatie zou gaan, trakteerden wij hem na afloop op een etentje.”
Maria: „Het hielp allemaal niks. Hij vond het niet leuk in de kerk, hij had er geen vrienden. En wilde er eigenlijk niets mee te maken hebben. Op een gegeven moment hebben we hem losgelaten. Anders gingen we er zelf aan onderdoor. Ik denk dat hij toen een jaar of zestien was.”
Gert: „Dat was een moeilijke stap, maar in zekere zin ook een opluchting. Het gaf rust en een betere sfeer in ons gezin. We kwamen meer aan onszelf toe. Hij is nu ruim twintig, maar hij wil nog steeds het huis niet uit. Dat zegt wel iets over de band die we met elkaar hebben.”
Maria: „Hij gaat niet meer mee naar de kerk. ’s Zondags zit hij in het voetbalstadion. Hij heeft voor de wereld gekozen. We spreken een woord op z’n tijd en verder zwijgen we veel.”
Wat deed zijn besluit om niet meer naar de kerk te gaan met u?
Maria: „Het was een zware tijd. Ik voelde me falen. Andere mensen kregen hun kinderen wel netjes mee naar de kerk en bij ons lukte het niet. ”
Gert: „Ik sta daar iets nuchterder in. Je kunt een kind niet altijd dwingen om mee te gaan. Op een gegeven moment moet je het loslaten. Ik weet dat wij er alles aan hebben gedaan. We hoeven ons niet schuldig te voelen.”
Maria: „Dat weet ik, maar het doet wel pijn. Vooral de zondag vind ik een moeilijke dag. Je wordt ermee geconfronteerd dat andere jongeren wel naar de kerk gaan en jouw kind niet meer. Kerkgang zegt niet alles. Het gaat er bovenal om dat ons hart wordt vernieuwd. Wij zijn niet beter dan onze zoon en zullen ons nooit verheffen boven hem.”
Kunt u met iemand over dit onderwerp praten?
Maria: „Vooral met diegenen die het zelf hebben meegemaakt. Veel mensen hebben snel hun oordeel klaar. „Je moet hem eens aanpakken”, adviseren ze dan. Totdat ze zelf een kind hebben dat niet meer naar de kerk gaat. Dan praat je niet meer zo makkelijk.”
Gert: „Tijdens huisbezoek kunnen we ons verhaal redelijk delen met de ouderlingen.”
Maria: „We hebben gevraagd of er in onze gemeente elke zondag voorbede kan worden gedaan voor kerkverlaters. Maar dat gebeurt helaas lang niet altijd.”
Op welke manier ervaart u meeleven uit de gemeente?
Gert: „Onze zoon komt al jaren niet meer in de kerk, maar er zijn nauwelijks mensen die naar hem vragen.”
Maria: „Ik denk dat ze er geen belangstelling voor hebben.”
Gert: „Of ze zijn bang een gevoelige snaar bij ons te raken. Toen onze zoon zeventien jaar was, ging hij nog een keer mee naar het kinderkerstfeest. Hij was toen al een jaar niet meer in de kerk geweest, maar niemand sprak hem aan. Hij voelde zich niet gezien en ging teleurgesteld de kerk weer uit.”
Maria: „Meer aandacht had niet kunnen voorkomen dat hij de kerk verliet, maar had wel zijn beeld van de kerk veranderd. Nu heeft hij de indruk dat niemand belangstelling voor hem heeft.”
Gert: „Kerkverlating moet de hele gemeente aangaan. Als gemeenteleden ben je door God aan elkaar gegeven, moet je om elkaar heen staan, om elkaar geven. Wie heeft werkelijk last van al die tientallen mensen die jaarlijks afscheid nemen van de kerk?”
Maria: „Er zijn mensen die zeggen: „Bid er maar voor.” Wij bidden al jaren voor hem, maar de situatie verandert niet. Zo’n advies komt snel over als een dooddoener.”
Wat kan een kerkelijke gemeente betekenen voor ouders van kerkverlaters?
Maria: „Ik heb vooral behoefte aan iemand die luistert en niet gelijk met een advies of oordeel komt. Soms luisteren mensen wel naar je, maar aan de ondertoon hoor je gelijk hoe ze over je denken. Ik merk dat ik in de gemeente aan de zijlijn kom te staan. Het doet pijn als er niemand is die werkelijk aandacht voor je heeft.”
Gert: „Ik ervaar meer openheid rondom het onderwerp kerkverlating. Hoopgevend vond ik het interview in deze serie met ds. P. Mulder waarin hij erkende dat kerkverlating een complexe problematiek is. Hierdoor voel je je als ouder serieus genomen.”
Maria: „Een ouderling uit onze gemeente heeft een zoon die niet meer naar de kerk gaat. Dat hoor je terug in zijn gebed. We zouden het fijn vinden om in contact te komen met andere ouders van kerkverlaters. Om ervaringen te delen. Er is zo veel leed. Zo veel ouders zitten op zondagochtend gebroken in de kerk, omdat ze tot diep in de nacht zijn opgebleven voor hun zoon of dochter. Het zou mooi zijn als we iets voor elkaar kunnen betekenen.”
Gert: „Het zou een kleine, besloten groep moeten zijn. Een veilige omgeving waarin je elkaar kunt vertrouwen. Een bijeenkomst met honderd mensen werkt niet.”
Maria: „Een soort oudervereniging zou het kunnen worden. Waarvoor we sprekers kunnen uitnodigen die iets vertellen over kerkverlating. In mijn eentje zoiets opzetten zie ik niet zitten, maar ik zou graag meehelpen bij de organisatie.”
Blijft u hoop houden op een terugkeer van uw zoon?
Gert: „Jazeker, hoewel de drempel van de kerk voor onze zoon steeds hoger wordt. Hij heeft gelukkig nog steeds reformatorische vrienden.”
Maria: „Ik zie dat hij niet echt gelukkig is. Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen.”
Gert: „Heel af en toe luistert hij mee met een kerkdienst. God kan één woord gebruiken om hem stil te zetten. Wij moeten de hoop niet laten varen.”
Op verzoek van Gert en Maria zijn enkele feiten in hun verhaal veranderd om herkenning te voorkomen.
Adviezen van Gert en Maria
Wat kan een gemeente betekenen voor jongeren die van plan zijn de kerk te verlaten? Gert en Maria de Boer geven enkele adviezen:
Stel als gemeenteleden om beurten op zaterdagavond de deur van je huis open voor jongeren. Maak het gezellig in huis. Doe spelletjes met elkaar.
Heb belangstelling voor elkaar. Zeker richting gezinnen waarvan je weet dat er zorgen zijn.
Laat als kerkenraad elk jaar iets van je horen. Stuur alle jongeren bijvoorbeeld met kerst een brief of een kaart.
Heb oog voor doeners. Organiseer niet alleen avonden met sprekers, maar nodig jongeren ook eens uit om samen de tuin van de kerk te schoffelen.
Doe elke zondag voorbede voor jongeren en volwassenen die de kerk hebben verlaten.
Schrijf een jongere niet te snel uit, alleen op zijn verzoek. Laat er altijd ruimte blijven voor een terugkeer.