Muziek

Remco de Graas: Muziek maken is een daad van verzet

In Frankrijk kun je hartje zomer gerust een uitvoering van Bachs Matthäus Passion bijwonen. Domcantor Remco de Graas voelt daar niet veel voor. „Hier in de Domkerk lopen we strak in de pas. Daar let ik sterk op. ”De herdertjes lagen bij nachte” zingen we hier niet op paasmorgen.”

Geerten Jan van Dijk
1 November 2018 08:26Gewijzigd op 16 November 2020 14:31
Domcantor Remco de Graas. beeld Sjaak Verboom
Domcantor Remco de Graas. beeld Sjaak Verboom

Veel kerkmuziek is volgens Remco de Graas (57) volledig losgezongen van de liturgische context. „Mensen houden enorm van kerkmuziek, maar niet in de kerk. Misschien wel de ambiance van het gebouw, maar zonder kerkelijke betrokkenheid. Dat vind ik wel een beetje mager. Schoonheid is niet verkeerd, maar ze moet wel inhoud hebben.”

1. Ik wilde altijd al cantor worden.

„Mijn ouders hadden thuis veel de radio aan. Als er orgelmuziek klonk, dan viel ik stil. Wij waren niet kerkelijk, dus ik moest het wat orgelmuziek betreft echt van de radio hebben. Het is dat er doorgaans een orgel staat, anders had ik wellicht nooit een stap in de kerk gezet. Ik was helemaal gek van orgels. Mijn beroepskeuze lag al vroeg vast. Op het conservatorium ben ik begonnen met schoolmuziek, maar dat bleek niets voor mij. Na een jaar of drie kwam ik daar op een vrij hardhandige manier achter. Ik ben toen de weg van de kerkmuziek ingeslagen.”

2. Ik maak liever muziek in een kerk dan in een concertzaal.

„Ik maak liever kérkmuziek in een kerk dan in een concertzaal. Kerkmuziek kan nooit de volle betekenis verwerven buiten de liturgie. Dat is ook het grote verschil tussen de zaterdagmiddagmuziek in de Domkerk en een concert in TivoliVredenburg. Er resoneert hier op zaterdagmiddag altijd iets mee van wat er op zondagochtend gebeurt. Voorafgaand aan het concert vertel ik waarom we op die zaterdag doen wat we doen en wat er zondag klinkt. Op zondag doe ik het omgekeerd. Er geldt hier een sterke inwendige verbinding tussen concert en liturgie.”

3. Ik houd van de hoog liturgische erediensten.

„De kracht van de liturgie is enorm. Mensen vragen nog weleens waarom het allemaal zo moet. Nou, doe maar gewoon mee. Desnoods twintig jaar. En dan praten we nog eens. Heel veel vragen blijken dan niet meer relevant. Liturgie moet je doen. De erediensten in de Domkerk kenmerken zich door een sterke nadruk op het vieren van de opstanding van de Heer. Dus geen catechetische diensten hier. Onderwijs vindt vooral plaats in het leerhuis. De gemeente komt iedere zondagochtend bij elkaar voor een dienst van Schrift en tafel. Er wordt niet alleen gepreekt, maar er moet ook brood en wijn rondgedeeld worden en daar hoort een steekhoudend ritueel bij.”

4. Kerkmusici hoeven zich niets aan te trekken van de mening van gemeenteleden.

„Dat is natuurlijk onzin. Om te beginnen zijn kerkmusici ook gewoon gemeenteleden. Dus geen soloacties. Niet van kerkmusici, maar ook niet van gemeenteleden. Laat de liedkeuze ingebed zijn in een beleidskeus. Een roep om bijvoorbeeld Opwekkingsliederen komt nooit uit de lucht vallen. Net als het nieuwe Liedboek, dat erg veel smaken bevat. Maar we moeten niet voortdurend de bandbreedte willen oprekken, want dan verliest de gemeente haar identiteit. Ik ben erg geworteld in traditionele kerkmuziek. Als ik gevraagd zou worden een band te leiden, dan bedank ik daar hartelijk voor. Met een microfoon achter een elektrische piano lichte muziek begeleiden, daar ben ik gewoon niet voor geschikt.”

5. Een kerklied op de melodie van een bekend nummer van Marco Borsato is ondenkbaar.

„Ik heb een hekel aan contrafacten (nieuwe tekst op een bestaande melodie, red.). Er zijn veel goede lieddichters die het wel doen, maar ik houd er niet van. Als de onverbrekelijke eenheid tussen woord en toon zoek is, dan kun je op de melodie van ”Altijd is Kortjakje ziek” ook Psalm 51 zingen. Ik herinner mij een rondleiding in de Domkerk die een kinderjuf gaf aan een groep kinderen. De toenmalige Domorganist Jan Jansen speelde orgel. Het enige waar die kinderjuf mee bezig was, is het illustreren dat het allemaal nog wel meeviel in de kerk. Dat het orgel helemaal niet klonk als een orgel en niet zo zwaar als sommigen wel denken. Dat kenmerkt een bredere tendens. We zijn wel in een kerk, maar dat is een mooi gebouw. Niet minder, maar vooral niet meer. We moeten eens stoppen te proberen om als kerk zo buitenkerkelijk mogelijk te lijken. Ons te vermommen in iets wat niet op een kerk lijkt, zodat we door de buitenwacht niet als kerk worden gezien, maar als Marco Borsato. Men hoopt daarmee mensen binnen te halen. Maar nee, daar trappen mensen echt niet in.”

6. Het is niet terecht dat het orgel het dominante instrument in de kerkdienst is.

„Dat is waar, maar ik moet er niet aan denken om iets anders te gebruiken. Maar dat heeft akoestische redenen. In de kerk hebben we iets nodig wat een zingende gemeenschap kan dragen en inspireren. En als dat zou kunnen met een didgeridoo (oeroud blaasinstrument, red.), dan doen we dat met een didgeridoo. Maar er zijn helemaal niet zo veel instrumenten geschikt. In de Domkerk kun je alleen maar langzaam en gedragen spreken, anders versta je er niets van. Dat geldt net zozeer bij het musiceren. Een orgel kan heel duidelijk spreken en heeft de potentie om een grote groep zangers te dragen. Ik zou graag naar voorbeeld van de Duitse Posaunenchoren een koperblazersgroep in de eredienst willen hebben. Maar dat wordt dan eindeloos repeteren en arrangeren, daarvoor ontbreekt mij de tijd.”

7. Muziek maken is voor mij net zo belangrijk als eten, drinken en slapen.

„Muziek maken is een daad van verzet. Tegen alles wat je uit handen valt, alles waar mensen aan ten onder gaan, tegen agressie, desinteresse. Dat soort categorieën. Kunst in bredere zin –ook in de kerk– biedt schoonheid en troost. En adeldom verplicht. Vandaar dat we hier op zaterdagmiddag concerten organiseren. Als cantor heb ik lang kunnen teren op een ‘heilig moeten’, maar ik ben daar in de loop van tijd wel in veranderd. Zou ik in een stad moeten wonen waar ik wel zou kunnen eten en drinken en geen muziek zou kunnen maken? Ik geloof niet dat ik er aan onderdoor zou gaan. Er is iets van relativering ingeslopen. Het gaat allemaal toch wel door. Ook zonder mij. Net als de getijdengebeden hier in de Domkerk. Een groep mensen bidt plaatsvervangend voor de wereld. Het hangt allemaal niet van mij af.”

8. De Utrechtse Domkerk is een droomplek voor mij als musicus.

„Ik loop hier altijd rond als een kind in een snoepwinkel. Er is hier een enorme muzikale en spirituele rijkdom voorhanden. Dag en nacht ben ik bezig met het cantoraat. Ja, ik ben echt heel erg. In de regel ben ik vier dagen per week in de Domkerk te vinden, maar dat zijn er ook weleens zeven. Er doen veel mensen mee en dat vergt veel overleg. Richting alle uitvoerenden is het de kunst om ieder op tijd een brokje toe te werpen, zodat het kauwen kan beginnen.”

9. Het boek der Psalmen is mijn favoriete Bijbelboek.

„Van huis uit heb ik nauwelijks iets van de Bijbel meegekregen. Ik kon Genesis niet onderscheiden van Openbaring. Toch heb ik later een enorme voorliefde voor de psalmen opgebouwd. Dat heb ik in de Domkerk geleerd. Gewoonweg door mee te doen in de liturgie. De zeggingskracht, de veelkleurigheid en de intensiteit van de psalmen zijn ongeëvenaard. Tijdens de vespers in de Domkerk worden altijd meerdere psalmen gezongen. Onlangs hebben we hier definitief gekozen voor het onberijmd zingen van de psalmen. Dus de platte tekst uit de Bijbelvertaling en geen versjes waar Bijbelteksten in rijmschema’s zijn gepropt. Ook al hebben sommige dichters dat heel fraai gedaan.”

10. Ik heb weleens overwogen om te stoppen.

Resoluut: „Zeker! Er zijn periodes dat ik het gevoel heb dat ik enorm aan het sleuren ben. Dat ik veertig jaar in de woestijn ploeg door het mulle zand. Het is lastig om de hele kerkmuzikale organisatie aan de gang te houden.

Ik maak mij ook wel zorgen om de bezetting van het vocaal ensemble. De zangers leveren ontzettend veel inspanningen voor hun hobby, maar ze hebben ook banen en gezinnen. Soms zijn ze drie tot vier avonden in de Domkerk en moeten ze ook thuis keihard studeren. Er zijn niet zo heel veel mensen die daarvoor geschikt zijn.

Al ruim 25 jaar ben ik Domcantor. Met vreugde! Toch heb ik weleens overwogen iets anders te gaan doen. Ik zou bijvoorbeeld terug kunnen keren naar mijn eerste liefde, de orgelbouw. Maar ik ben niet zo jong meer. De tijd om daarnaar te verlangen is voorbij.”

---

Levensloop Remco de Graas

Remco de Graas (1961) studeerde aan het Nederlands Instituut voor Kerkmuziek te Utrecht, waar hij de diploma’s uitvoerend musicus verwierf in de afstudeerrichtingen orgel en koordirectie. Hij studeerde tevens aan het Utrechts Conservatorium bij Jan Welmers, Kees de Wijs en Kees van Houten (diploma docerend musicus orgel) en bij Krijn Koetsveld (diploma uitvoerend musicus koordirectie). Sinds 1992 is hij als cantor verbonden aan Domkerk in Utrecht, waar hij verantwoordelijk voor de kerkmuziek tijdens de erediensten op zondagochtend, tijdens hoogtijddagen en de vespers. De Graas is samen met Domorganist Jan Hage de drijvende kracht achter de Zaterdagmiddagmuziek. Sinds 1971 wil de Domkerk met deze concertserie wekelijks een dienst verlenen aan stad en omstreken. Per jaar bezoeken meer dan 10.000 luisteraars de Zaterdagmiddagmuziek. Het repertoire van de Domcantorij beslaat de hele kerkgeschiedenis, van gregoriaans tot 21e-eeuwse muziek. De Graas verzorgde met zijn Domcantorij regelmatig premières van onder anderen Daan Manneke en Carlijn Metselaar. De Domcantorij bracht onder leiding van De Graas diverse cd’s uit met muziek van Hugo Distler, Jan Welmers en Ton de Leeuw. Hij componeerde werken in opdracht van de Van der Leeuw Stichting en voor de NCRV-radio.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer