Prof. Paul: Koningspsalm kreeg strategische plaats in boek der Psalmen
Voor de uitleg en toepassing van het zingen van psalmen zijn meerdere aspecten van belang, aldus prof. dr. M. J. Paul. „Niet ieder gemeentelid weet dat hij in de tekst iets van zichzelf mag lezen.” De hoogleraar sprak maandag tijdens een studieweek van de Gereformeerde Bond in Elspeet.
„De tekst van een psalm gaat niet alleen over de individuele dichter en zijn context”, zo legde prof. Paul uit aan de ongeveer 35 studenten theologie die aanwezig waren op conferentieoord Mennorode. „Al begin je daar in de exegese natuurlijk wel mee.”
De hoogleraar Oude Testament aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven, ook directeur-bestuurder van de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Bond (THGB), noemde nog vier andere aspecten die voor de uitleg en toepassing van de gezongen psalm van belang zijn. Zo is het volgens prof. Paul van belang om te weten hoe de psalm in de tijd van het Oude Testament „in het heiligdom” werd uitgevoerd. „Bovendien moet de tekst worden gelezen binnen de structuur van het boek der Psalmen als geheel. Daarnaast hebben de psalmen ook in het Nieuwe Testament een plaats. Ten slotte kunnen de gemeenteleden de tekst toepassen op hun persoonlijke situatie. Dan zingen ze vanuit hun eigen ervaring: „Ík lag gekneld in banden van de dood…””
De oudtestamenticus legde uit dat de structuur in het boek van de Psalmen aangebracht is in de periode na de ballingschap. „De wijsheids- en koningspsalmen zijn strategisch geplaatst. Terwijl Perzische koningen regeren over Israël, krijgt Psalm 2 een prominente plaats. Daarin gaat het om het Messiaanse koningschap. Men zag uit naar de toekomst waarin dat gerealiseerd zou worden.”
Prof. Paul ging ook in op de structuur van het boek Jesaja. „Vanaf de verlichting ging men denken dat het boek bestond uit drie afzonderlijke delen, die in verschillende perioden zijn ontstaan na redactionele bewerkingen. Sinds 1970 gaat men vaker van de eenheid van het boek uit. Al wordt de gedachte van de eenheid van het auteurschap minder breed aangehangen.”
In dat verband merkte de hoogleraar op dat studenten vaak leren dat teksten in de oudheid altijd veranderd mochten worden. „Bij officiële of gewijde teksten mocht dat echter zeker niet. Dat blijkt onder meer uit Deuteronomium 4:2 en de strenge veroordeling van pseudepigrafie in de Grieks-Romeinse tijd.”