Ex-ChristenUnieboegbeeld Rouvoet blijft betrokken bij partij
André Rouvoet verliet zeven jaar geleden het Binnenhof – „toch wel een heel bijzondere vierkante kilometer.” Hij komt nog vaak in Den Haag, maar dan vooral op departementen. Kamerdebatten, waar hij vroeger zo van genoot, laat hij gemakkelijk links liggen. „De aandrang om die bij te wonen, is niet zo heel groot.”
Zijn passie voor christelijke politiek is echter nog springlevend. Eén vraag daarover lokt meteen een minutenlange monoloog uit. „Toen ik in 1985 als fractiemedewerker begon, had het GPV één zetel, de RPF twee en de SGP drie. Samen zes. Daar zijn we als kleine christelijke partijen sindsdien nooit onder gekomen, wel steeds erboven.”
Zit de politiek nog zó dicht onder uw huid dat u meteen zo gedreven van wal steekt?
„Christelijke politiek wel, het politieke bedrijf niet. Het Binnenhof is een van de mooiste plekken om te werken. Ik heb er nog veel contacten; en ook in de zorg spreek ik regelmatig oud-collega’s, zoals Wouter Bos en Henk Kamp. Maar mijn beslissing om uit de Kamer te gaan, was weloverwogen. Daar heb ik nooit een seconde spijt van gehad.”
Waar wel van?
„Nergens van, eigenlijk. Grote fouten heb ik niet gemaakt, al waren er ongetwijfeld dingen die ik anders had moeten doen. Ook de beslissing om in 2007 toe te treden tot het kabinet heb ik bewust genomen. Ik wilde dat onze regeringsdeelname een succes zou worden: wij moesten bewijzen dat we konden regeren. Dat vond ik een erezaak. Al realiseerde ik me meteen dat het als vicepremier lastiger zou zijn om het profiel van de ChristenUnie te bewaken.”
Bij de Kamerverkiezingen na de regeringsdeelname raakte de CU één zetel kwijt. Een evaluatiecommissie stelde naderhand dat de partij door haar christelijk-sociale profiel een te linksig imago had gekregen. Wat vond u van die kritiek?
„Dat we een zetel verloren, was niet wereldschokkend. Het zou een illusie zijn geweest om te denken dat wij als kleinste coalitiepartij verkiezingswinst zouden boeken.
Met de kritiek was ik het niet eens, maar het rapport zette me wel aan het denken. Een discussie over onze koers vond ik op zich legitiem. Maar als partijleider was ik acht jaar lang het christelijk-sociale gezicht van de ChristenUnie geweest. Daardoor zou ik niet geloofwaardig in gesprek te kunnen gaan met mijn achterban over een andere koers. Ik heb daarop besloten dat debat niet aan te gaan, maar –ik wist toen al dat ik bezig was aan mijn laatste termijn als Kamerlid– eerder weg te gaan. Zo zou mijn opvolger een open discussie kunnen starten over een eventuele koerswijziging.”
Hoe was het om afstand te nemen van de ChristenUnie?
„Heel eenvoudig: door het in vertrouwen over te dragen aan mijn opvolger Arie Slob, met het vaste voornemen om niet voortdurend en publiekelijk aan de bel te trekken. Als ik zou vinden dat de partij het verkeerde pad koos, zou ik dat heus ventileren. Maar dat is nooit aan de orde geweest. Ik was heel tevreden met wat ik na mijn vertrek zag gebeuren.”
In hoeverre bent u nog bij de partij betrokken?
„Ik blijf zeer betrokken bij de club. Met huidig partijleider Segers heb ik nog regelmatig contact. Meestal desgevraagd, soms op mijn initiatief. Ook tijdens de formatieperiode, ja. Dan dacht ik af en toe mee. Over wat te doen toen afspraken over medisch-ethische zaken uitlekten, bijvoorbeeld. Aan het regeerakkoord heb ik in volle overtuiging mijn steun kunnen geven.
Kort na de Kamerverkiezingen in maart vorig jaar heb ik Segers laten weten geen belangstelling te hebben voor een ministerschap. Ik wilde niet opnieuw ondergedompeld worden in de hectiek van dat ambt en het politieke bedrijf weer worden in getrokken. En Segers moest mijn adviezen kunnen gebruiken zonder steeds te denken dat ik mogelijk een dubbele agenda had.”
Welk gevoel overheerst als u terugkijkt op uw politieke loopbaan?
„Dankbaarheid. Ik heb alleen maar mooie dingen mogen doen, dus ik voel me waanzinnig bevoorrecht. Ik was fractiemedewerker. Voor ik in de Kamer kwam, leidde ik het wetenschappelijk instituut van de RPF. Het fractievoorzitterschap vond ik veel leuker dan ik had verwacht. En toen werd ik ook nog eens minister en vicepremier – wat niemand ooit had verwacht. Zo’n 26 jaar heb ik de christelijke politiek mogen dienen. Daar heb ik steeds kracht en gezondheid voor gekregen. Maar het gaat niet om mij, of om mijn erfenis. Ik was maar een speler in een groter verhaal. En dat verhaal gaat ook zonder mij gewoon door.”
Noem toch eens iets waarop u trots bent?
„Het was een voorrecht om als bewindsman zaken daadwerkelijk te kunnen aanpakken, zoals kindermishandeling. Zo’n 110.000 kinderen waren daar jaarlijks slachtoffer van toen ik minister voor Jeugd en Gezin werd. Dat vond ik een groot maatschappelijk kwaad en daarom heb ik binnen een paar maanden na mijn aantreden een plan van aanpak gepresenteerd. Sindsdien is er structureel aandacht voor.”
Kwam u na uw plotselinge vertrek van het Binnenhof in 2011 in een zwart gat terecht?
„Totaal niet. Want ik heb er zelf voor gekozen om uit de politiek te gaan – en ik vind het heerlijk rustig buiten de publiciteit. Ik kan me voorstellen dat het anders ligt bij Kamerleden die op de slippen van een lijsttrekker in de politiek zijn gekomen en die korte tijd later na een verkiezingsnederlaag weer ambteloos op straat staan. Als je dan een adviesbureautje begint en het blijkt sappelen, dan zijn de druiven zuur.
Wat ik heel zuur vond, was dat ons kabinet in 2010 voortijdig viel. Dat had niet mogen gebeuren, want er was nog veel te doen. Steeds hadden we als coalitie alle problemen opgelost. In de discussie over een verlenging van de missie in Afghanistan hebben we dat niet gered. Zeker, de PvdA is uit het kabinet gestapt, naar mijn oordeel onnodig. Maar we hebben het toch ook gezamenlijk uit onze handen laten vallen. Daar ben ik in politieke zin verdrietig over geweest.”
Bij uw afscheid uit de Kamer pleitte u voor een democratie waarin rekening wordt gehouden met minderheden. Gebeurt dat voldoende?
„Niet vanzelfsprekend. Als grondrechten met elkaar botsen, levert dat altijd spanning op. De ene keer gaat het debat over onderwijsvrijheid, een andere keer over onverdoofde rituele slacht. Wat ik toen belangrijk vond om te benadrukken, is dat grondrechten uitdrukking zijn van een principiële tolerantie en dus mensen ruimte geven om dingen te doen waarmee de meerderheid het niet eens is. Onze samenleving is geen grote massa gelijkgestemden. Verscheidenheid moet mogelijk blijven. Anders kom je in een dictatuur terecht.”
Kreeg u meer tijd voor uw gezin toen u de politiek verliet?
„Ha! Mijn vrouw vindt dat ik nog steeds vaak weg ben. Zelf merk ik veel verschil. Ik probeer ’s avonds vaker thuis te zijn en daar mee te eten. Mijn huidige functies nemen me lang niet zo in beslag als destijds mijn politieke ambten. Zeker als vicepremier stond ik altijd op scherp. Ik móést dat goed doen, ik mocht niet verslappen. Zelfs in de kerk had ik mijn BlackBerry bij me, want in noodgevallen diende ik bereikbaar te zijn. Al heb ik ook als minister op zondag nooit hoeven werken. Toen ik weer fractieleider was, liet ik mijn telefoon op zondag thuis. Maar, en dat geeft wel aan hoe intensief het ministerschap was geweest, soms voelde ik hem toen nóg gaan. Fantoomtrillen, noemde ik dat.
Al snel nadat ik uit de politiek ben gegaan, ben ik in de kerkenraad gekozen. Ik vond het een verademing dat er toen meer ruimte kwam voor geestelijke zaken.”
Hoe hebt u de overgang van boegbeeld van een uitgesproken christelijke organisatie naar uw huidige functie als voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland ervaren?
„Als ChristenUniepoliticus was ik de vooruitgeschoven post van een deel van de christenheid, hun man in Den Haag. Dat heb ik altijd zo ervaren. Mooi vond ik dat. Zo is het nu natuurlijk helemaal niet meer. Ik heb tegenwoordig een gewone baan, zoals de meeste christenen. Al probeer ik wel te laten merken dat ik christen ben. Door open, eerlijk en betrouwbaar te zijn. En door op te komen voor de goede dingen. Ik zie het als opdracht om bij Zorgverzekeraars Nederland het algemeen belang te dienen door te waken over het solidaire zorgstelsel waarvoor ik als christenpoliticus vanuit mijn overtuiging altijd heb gevochten.”
Wat valt u op als u nu naar het Binnenhof kijkt?
„In zorgdebatten merk ik soms dat politici een-op-een het verhaal van een lobbyorganisatie vertolken. Politiek bedrijven is echter geen belangenbehartiging, maar belangenafweging.
Ik hoor ook wel dat sommigen niet het hele verhaal vertellen. Dan pleiten ze voor een verlaging van het eigen risico, maar zeggen ze er niet bij dat dan de premies moeten stijgen. Als je als politicus niet eerlijk de gevolgen van jouw keuzes weergeeft, voed je de onvrede onder burgers over de politiek. Ik zou niet durven stellen dat ik mij als Kamerlid daar nooit schuldig aan gemaakt heb, wél dat ik naar eer en geweten heb getracht eerlijke politiek te bedrijven.
Pas ermee op om niet het hele plaatje te schetsen, zou ik willen zeggen. Want als je de samenleving op het verkeerde been zet, krijg je daarvoor vroeg of laat de rekening gepresenteerd. Blijf debatten goed en zorgvuldig voeren.”
Topdebater, maar geen politiek dier
Een politiek dier? Zo wilde Kamervoorzitter Verbeet ChristenUnievoorman Rouvoet (56) bij zijn afscheid van de Kamer in 2011 niet noemen. Terwijl zijn werkzame leven helemaal in het teken stond van de politiek. „Voor u was politiek allerminst een spel, maar een manier om uw diepgewortelde maatschappelijke en godsdienstige overtuigingen voor het voetlicht te brengen.”
Rouvoet was nooit uit op macht op zich, stelde hij in 2009 in het christelijke tijdschrift Wapenveld. „In de christelijke politiek gaat het erom macht dienstbaar te maken aan het Koninkrijk van God en aan de gerechtigheid.”
In 1985 begon Rouvoet als medewerker van de RPF-fractie. Daarna werkte hij bij het wetenschappelijk instituut van die partij, van 1989 tot 1994 als directeur. Tweede Kamerlid werd hij in 1994. Rouvoet hield zich onder meer bezig met justitie en Europa. Hij maakte deel uit van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden. Via een motie van zijn hand erkende de Kamer in 2004 de Armeense genocide.
Als ChristenUniefractievoorzitter (2002-2007) oogstte Rouvoet veel waardering. De topdebater kreeg in 2003 de Thorbeckeprijs voor politieke welsprekendheid; een jaar later riep de parlementaire pers hem uit tot politicus van het jaar. Bij het grote publiek brak hij door in 2005, tijdens zijn referendumcampagne tegen de EU-grondwet.
Rouvoet verzilverde zijn populariteit bij de Kamerverkiezingen van 2006: de ChristenUniefractie verdubbelde tot zes zetels. Voor het eerst in de geschiedenis trad de partij in 2007 toe tot een coalitie, met CDA en PvdA. Rouvoet werd vicepremier en minister voor Jeugd en Gezin in het kabinet-Balkenende IV. Hij zette Centra voor Jeugd en Gezin op, introduceerde het kindgebonden budget en pakte kindermishandeling aan. In 2008 botste hij stevig met zijn collega Bussemaker (Volksgezondheid) omdat zij de mogelijkheden voor embryoselectie wilde verruimen. Het kabinet viel in 2010 omdat de PvdA uit de coalitie stapte.
Rouvoet werd opnieuw lijsttrekker en keerde terug in de Kamer, maar vond zichzelf toch niet de man om de ChristenUnie opnieuw te positioneren en te profileren. Daarom verliet hij op 17 mei 2011 het parlement, waarvan hij toen precies 5000 dagen lid was geweest.
Sindsdien was hij onder meer voorzitter van de stichting Present, die de inzet van vrijwilligers stimuleert bij mensen die hulp nodig hebben. Rouvoet werd in 2012 voorzitter van de brancheorganisatie van de zorgverzekeraars, Zorgverzekeraars Nederland. Tevens leidde hij een platform dat met voorstellen moest komen om de schade bij kinderen door echtscheidingen te beperken.
Rouvoet was van 2012 tot 2016 kerkenraadsvoorzitter in de Rehobothkerk te Woerden, een samenwerkingsgemeente van de christelijke gereformeerde kerk en de gereformeerde kerk vrijgemaakt. Hij is gehuwd en vader van vijf kinderen.
zomerserie Weg van het Binnenhof
Dit is het tweede deel in een vierdelige serie over politici die ooit weg waren van de politiek, maar alweer langere of kortere tijd weg zijn uit Den Haag. Hoe brengen ze tegenwoordig hun tijd door? Hoe blikken ze terug?