De les van het VMBO in Maastricht
De ontwikkelingen bij VMBO Maastricht –waar 354 leerlingen door hiaten in hun schoolexamens vooralsnog geen diploma krijgen– laten een ontluisterend beeld zien van plichtsverzuim; bij toezichthouders en bestuur, bij directie en leraren. Kwaliteitszorg in het onderwijs vraagt om meer dan protocollen. Kwaliteit heeft vooral te maken met mentaliteit.
Gelukkig gaan er in het Nederlandse onderwijs veel dingen goed. De meeste ouders kunnen hun kinderen met een gerust hart naar school sturen. Dat de Maastrichtse toestanden nieuwswaarde hebben, bewijst dat het niet om een alledaagse situatie gaat. Bij alle terechte commotie is het belangrijk om dit allereerst vast te stellen.
Arthur van Leeuwen vraagt zich in weekblad Elsevier af hoeveel andere scholen de onderwijspraktijk niet op orde hebben. Afgezien van het feit dat zo’n vraag niet of nauwelijks te beantwoorden is, komen scholen hierdoor ten onrechte in de beklaagdenbank. Met stemmingmakerij is niemand gediend.
Intussen is het de vraag hoe het in Maastricht zover heeft kunnen komen. Vooral natuurlijk voor de vele gedupeerde leerlingen; zolang de examenresultaten niet op orde zijn, kunnen ze geen diploma krijgen. Wie van de minister verlangt dat die gebruikmaakt van zijn discretionaire bevoegdheid –waarmee hij het besluit van de inspectie kan vernietigen– overvraagt hem. Een diploma moet immers boven alle twijfel verheven zijn. Inmiddels heeft de minister toegezegd dat de eindexamenresultaten tot 1 januari 2019 geldig blijven; het alsnog behalen van het diploma vraagt echter maatwerk. Vooralsnog is de wervende slogan op de website dat de school garant staat voor een mooie toekomst, op z’n minst wrang.
Spiegel
De ontstane situatie dwingt de bestuurders van VMBO Maastricht in de spiegel te kijken. Onder hun ogen, hopelijk niet met hun medeweten, zaten er immers hiaten in de schoolexamens van honderden leerlingen. Het is daarom terecht dat bestuurders verantwoordelijkheid nemen door op te stappen.
Wie de website van de school bekijkt, krijgt zeker niet het beeld van een organisatorische en onderwijskundige chaos. De school heeft een nauwkeurig geformuleerd examenreglement. Het schoolexamen is pas afgesloten als alle toetsen en opdrachten zijn afgelegd, zo staat zwart-op-wit. Daarnaast kent de instelling een werkgroep kwaliteitszorg die examencijfers bekijkt, onderwijstijd monitort en onder leraren, leerlingen en ouders tevredenheidsonderzoeken uitvoert. In dit licht is het onbegrijpelijk dat vrijwel alle leerlingen hiaten hebben in hun schoolexamens; niet incidenteel, maar over de volle breedte van de vakken.
Het antwoord op de vraag hoe het zover kon komen, moeten de onderwijsinspectie en de school geven. Beide instanties hebben iets uit te leggen. Niet alleen de school, maar ook de inspectie, die de onderwijsinstelling al als „zwak” had bestempeld. Het heeft geen zin om op de evaluaties van bevoegd gezag vooruit te lopen. Desondanks laat de ontstane situatie wel zien waartoe een cultuur op de werkvloer kan leiden.
Twee reacties vanuit de school zijn in dit verband illustratief voor het probleem. Volgens interim-directeur Loek de Veen zijn de docenten zeer toegewijd. Er is echter een probleem: ze zijn zich onvoldoende bewust van regels en procedures. Dat een bestuurder zijn personeel in bescherming neemt, is begrijpelijk. In dit geval klinkt het echter ongeloofwaardig. Leraren die lesgeven in examenvakken, dragen grote verantwoordelijkheid. Allereerst ten aanzien van de inhoudelijke voorbereiding van hun leerlingen. Maar daarbij ook wat betreft het in acht nemen van de regels en procedures voor de examens. Dit is een direct belang van leerlingen. Zij moeten immers een eerlijke en gelijke kans hebben om een diploma te behalen. Een directie die constateert dat leraren onvoldoende op de hoogte zijn van de examenregels, heeft een groot probleem.
Spookcijfers
Een tweede reactie vanuit de school is nog ernstiger. Volgens een woordvoerder kregen beginnende leraren van oudere collega’s te horen dat je het zo moet doen. Dat wil zeggen: ze moesten waarderingen in de administratie van het schoolexamen opnemen. Het lijkt ondenkbaar dat leraren meewerken aan een dergelijke grootschalige fraude. Van hen mag je verwachten dat ze liefde voor hun vak hebben en hart voor leerlingen. Blijkbaar is er in Maastricht een cultuur gegroeid waarin leraren geen vragen meer stelden over hiaten in de schoolexamens, maar in plaats daarvan kozen voor de eenvoudigste oplossing: het invoeren van spookcijfers. Op die ene docent na, die de zaak aanhangig maakte bij de onderwijsinspectie.
Kwaliteit heeft niet alleen te maken met protocollen; het is vooral een kwestie van mentaliteit. Goed onderwijs geven, vraagt dagelijkse toewijding. En het vereist een goed werkklimaat. Hierbij is de taak van bestuurders cruciaal. Zijn ze in staat om een cultuur te scheppen waarin mensen samen verantwoordelijk zijn? Dragen ze eraan bij dat collega’s elkaar onderling ergens op aanspreken; zowel op de dingen die goed gaan als op dingen die anders moeten? Dit vraagt van directies transparantie, duidelijkheid over waar verantwoordelijkheden liggen, en niet te vergeten: middelen om taken naar behoren uit te voeren. En natuurlijk een gezamenlijk inzicht, als directie en leraren, in cruciale onderdelen van het primaire proces als de vastlegging van examenresultaten.
De roep om meer toezicht door de inspectie is een begrijpelijke reflex. Daaraan ligt echter de vooronderstelling ten grondslag dat de overheid dergelijke problemen kan voorkomen. Het feit dat de Maastrichtse scholen bij de onderwijsinspectie in het vizier waren, laat al zien dat het niet realistisch is om dit toezicht voor alle scholen te verscherpen. Behalve onrealistisch is het onwenselijk. In dat geval gaat de inspectie immers op de stoel van de raad van toezicht en van het bestuur zitten. Ze heeft echter juist als taak om erop toe te zien dat raden van toezicht en besturen hun werk goed doen. En waar de afstand tussen bestuur en de dagelijkse schoolpraktijk te groot is geworden, zal de politiek in de spiegel moeten kijken. Schaalvergroting heeft haar schaduwkanten, zo blijkt eens te meer.
Meer toezicht hoeft niet van de onderwijsinspectie te komen. De inspectie moet op gezette tijden de gang van zaken tegen het licht houden; en ingrijpen waar nodig. Toezicht zal allereerst binnen de school plaats moeten vinden. Dit vraagt om een cultuur van elkaar aanspreken; als leidinggevenden richting leraren, en omgekeerd. Als leraren onderling; en niet te vergeten, door jezelf aan te spreken op je verantwoordelijkheid.
Aanspreekcultuur
In haar rapport ”De staat van het onderwijs 2016/2017” signaleert de onderwijsinspectie dat het niet lukt om de kwaliteit van het onderwijs voor alle leerlingen en studenten duurzaam te verbeteren en de maatschappelijke opdracht te vervullen. Opvallend is echter dat het punt van een aanspreekcultuur vrijwel buiten beeld blijft. Leidinggevenden moeten volgens het rapport medewerkers aanspreken. En op hun beurt moeten ze aanspreekbaar zijn op gemaakte afspraken. Wat de verantwoordelijkheid van de leraar in zo’n aanspreekcultuur is, blijft hier echter buiten beeld.
Wel constateren inspecteurs dat leraren en scholen weinig van elkaar leren. Dit laatste zou, mede vanuit de Maastrichtse actualiteit, reden moeten zijn om meer in te zetten op gezamenlijk leren. En, in het verlengde hiervan: op elkaar aanspreken. Leraren moeten immers voorbeeldig zijn in wat zij zelf van hun leerlingen vragen.
Christelijk-reformatorische scholen staan bij de inspectie doorgaans goed bekend. Terecht is kwaliteit belangrijk. Echter: ten aanzien van het elkaar aanspreken, is er veel te winnen. Ook hier geldt: eenieder zie niet alleen op het zijne, maar ook op wat van de ander is. Dat zal niet alleen de examenresultaten ten goede komen. Samen verantwoordelijkheid nemen; elkaar in liefde aanspreken. Voor een christen is dit essentieel voor het praktiseren van het leven met God. Wie van genade leeft, die leeft nauwgezet. Ook in de dingen van alledag.