De Afsluitdijk en de provincie Flevoland. Het zijn wereldberoemde toonbeelden van de Nederlandse strijd tegen het water. Ze komen voort uit de Zuiderzeewet, die bijna honderd jaar geleden werd doorgevoerd. Maar er was meer. „Het Zuiderzeeproject was een proeftuin van ontwikkelingen, het laboratorium van de twintigste eeuw.”
De Zuiderzee was een gevaar voor de mensen die achter de veelal zwakke dijkjes woonden. Tegelijk was het een mooi, maar moeilijk begaanbaar water voor de schippers. En het was een inkomstenbron voor talloze vissersgezinnen. Eeuwenlang was de Zuiderzee geliefd en gevreesd. Stormen kostten veel opvarenden van schepen het leven. De landbouwgronden rond de zee waren schraal, omdat het zoute water diep het land in drong. De bevolking van de Zuiderzeeplaatsjes bestond uit onder ander vissers, nettenboeters en mandenvlechters, die een schamel bestaan hadden.
De Zuiderzeewet zette alles op zijn kop. Op 22 maart 1918 loodste minister Cornelis Lely de wet door de Tweede Kamer. Op 13 juni 1918 ging ook de Eerste Kamer akkoord. Een dag later verscheen de wet in de Staatscourant, twee weken voordat er aan het ministerschap van Lely een einde kwam.
In januari 1916 bleek de noodzaak van het afsluiten van de binnenzee. Een zware storm eiste met name op Marken diverse levens. De kustlijn moest worden verkort, zegt historicus Willem van der Ham uit Den Haag, die elf jaar geleden over Cornelis Lely en de Zuiderzeewerken het standaardwerk ”Verover mij dat land” schreef. „Een andere optie was om de dijken langs de Zuiderzee heel hoog te maken. Maar dat zou er niet mooi uit gaan zien.” En dan nog was het de vraag of het achterland voldoende beschermd zou zijn tegen het water.
Een andere reden voor de Zuiderzeewet was de voedselvoorziening voor de groeiende bevolking van Nederland. Er was onvoldoende landbouwgrond om iedereen van eten te voorzien. „In die tijd woedde de Eerste Wereldoorlog. Nederland kon niet genoeg voedsel invoeren.” Als er weer zo’n oorlog zou komen, moest Nederland zichzelf kunnen bedruipen, zo was de gedachte van de regeringsleiders in Den Haag. Er was vruchtbare grond nodig om granen op te kunnen verbouwen.
Het bekendste resultaat van de wet ziet er op de landkaart eenvoudig uit. Een lange, vrijwel rechte streep van Noord-Holland naar Friesland: de Afsluitdijk. In de praktijk was het een immense operatie van vijf jaar om de dijk aan te leggen.
Maar hier begon het niet mee, aldus Van der Ham. De Zuiderzeewet van 1918 was volgens hem vooral een basiswet die later verder werd uitgewerkt. „In de wet stond dat er een dijk moest komen die de Zuiderzee moest afsluiten. En er stond in dat een deel van de zee moest worden drooggelegd. Maar hoe dat precies moest gebeuren, wist de regering eigenlijk nog niet. Ook het financiële plan werd pas later uitgewerkt. Net als de plaatsen waar de polders moesten komen.”
Er werden wel vijf polders ingetekend, somt Van der Ham op. „De Wieringermeer, de Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland, Zuidelijk Flevoland en de Markerwaard.” Die laatste zou er uiteindelijk nooit komen. Er werd weliswaar een dijk van Enkhuizen naar Lelystad gelegd, maar het gebied werd niet drooggemalen.
Het Rijk besloot na de invoering van de wet tot de aanleg van een proefpoldertje. Deze 40 hectare tellende polder bij Andijk kwam in 1926 en 1927 tot stand. „Hij moest uitwijzen hoe snel er gewassen konden worden verbouwd in een gebied waar vroeger zout water stroomde. En het bleek een succes. De grond was snel geschikt.”
Daarna volgde een groter project: het inpolderen van de Wieringermeer, in de Kop van Noord-Holland. Die was in 1930 gereed. De aanleg van de Afsluitdijk was inmiddels, in 1927, ook gestart. Vanaf de Noord-Hollandse en de Friese kust en vanaf het tussenliggende werkeiland Breezand kwamen de bouwers steeds dichter bij elkaar. Totdat op 28 mei 1932, op ongeveer 6 kilometer uit de kust bij het Noord-Hollandse Den Oever, het laatste gat werd gedicht. De 32 kilometer lange dijk was een feit. Overigens is die 32 kilometer nog wel te betwisten. Hier zit namelijk de 2,5 kilometer bij inbegrepen die de Amsteldiepdijk of de Korte Afsluitdijk wordt genoemd. Deze dijk van Noord-Holland naar Wieringen werd in 1924 gebouwd. De echte Afsluitdijk, 29,5 kilometer lang, ligt enkele kilometers verderop.
Voor de omwonenden van de Zuiderzee veranderde er veel. Zo moesten vissers hun werkterrein verleggen of aan de wal gaan werken. De waterhuishouding verbeterde in de omliggende provincies aanzienlijk, wat voor de agrariërs een uitkomst was. En er kwamen vele hectaren nieuwe landbouwgrond bij. „De betekenis van het Zuiderzeeproject is echter veel groter”, aldus Van der Ham. Onder meer op het gebied van waterbouw, landbouw, stedenbouw, planologie en sociologie werd er in het gebied veel uitgeprobeerd. „De Zuiderzee fungeerde als één groot onderzoekslaboratorium.” Ook was het project goed voor het nationale vertrouwen. „Dat zie je in de films van die tijd. Als je in die dagen het Zuiderzeeproject niet had verfilmd, telde je als filmer eigenlijk niet mee.”
De eerste grote polder die tot stand kwam, was de Noordoostpolder, met op het puntje ervan Urk. De polder viel in 1942, tijdens de oorlogsjaren, droog. Daarna volgden Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. In de aanleg van deze gebieden is de ontwikkeling van de mobiliteit in Nederland goed te zien. In de Noordoostpolder liggen de plaatsen op korte afstand van elkaar. Tijdens de aanleg ervan werd ervan uitgegaan dat mensen op de fiets of brommer van dorp naar dorp zouden gaan. Oostelijk Flevoland heeft een goed netwerk voor auto’s. En Zuidelijk Flevoland, met name Almere, is ingesteld op goed openbaar vervoer. Hoe planmatig er te werk werd gegaan, bleek onder meer enkele jaren geleden bij de aanleg van de spoorlijn tussen Lelystad en Zwolle. Het traject was tientallen jaren vrijgehouden in afwachting van de bouw van de lijn.
De Zuiderzeewerken vormden volgens Van der Ham ook een basis voor de Deltawerken, die Zeeland en Zuid-Holland beschermen tegen het hoge water. „Bij de bouw van de Afsluitdijk is veel kennis opgedaan. Dat kwam goed van pas. De dammen van de Deltawerken waren nog veel moeilijker om te bouwen dan de Afsluitdijk. Bij Zeeland is de Noordzee veel dieper en onstuimiger. En de stroming is veel sterker dan in het noorden van Nederland. De Zuiderzeewet was dus niet alleen van belang voor het gebied rond de Zuiderzee.”
De Zuiderzeewet werd honderd jaar geleden aangenomen. Dit is de eerste aflevering in een serie artikelen over deze wet.
Cornelis Lely: briljant ingenieur en staatsman
Cornelis Lely is de grondlegger van het moderne Nederland. Die stelling durft Willem van der Ham wel voor zijn rekening te nemen. „De Zuiderzeewerken waren een onderdeel van zijn totale levenswerk.” Maar wie was deze bedwinger van de Zuiderzee precies?
Het graf van Cornelis Lely en vier gezinsleden is niet eenvoudig te vinden. Het bevindt zich op de algemene begraafplaats in Den Haag, achter Madurodam, niet ver van de laatste rustplaats van premier Hendrik Colijn. De grauwe, verweerde dekplaat met moeilijk leesbare letters is alleen vindbaar door het exacte rij- en vaknummer op te zoeken. Heel anders zijn de fiere standbeelden van de staatsman op de Afsluitdijk en in het centrum van Lelystad, de plaats die naar de vroegere minister is genoemd.
Maar wie was Cornelis Lely? Geboren in 1854, overleden in 1929, op 74-jarige leeftijd. Twee keer minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, één keer minister van Waterstaat, Gouverneur van Suriname, lid van de Eerste en de Tweede Kamer, raadslid, Statenlid, wethouder. En vooral ook ingenieur. Van der Ham: „Over zijn werk is veel bekend, maar over zijn persoon niet. Hij straalde een natuurlijk gezag uit, maar hij liep niet met de borst vooruit. Hij was betrouwbaar. Een geduldige staatsman die bewondering oogstte en respect afdwong.”
Een sociaal hart had hij ook. Zo was hij betrokken bij sociale wetten. „Bij de plannen voor de Zuiderzee keek hij ook naar de consequenties ervan, onder meer voor het milieu. En hij zorgde voor de belangen van bewoners van de vissersdorpen rond de Zuiderzee.” Dat kwam in 1925 tot uiting in de Zuiderzeesteunwet. Deze wet, die een inkomen regelde voor onder meer vissers, werd zeven jaar na het ministerschap van Lely doorgevoerd, maar stond wel in de lijn van de staatsman.
De lijfspreuk van Lely, waarvan de tekstplaats op zijn graf staat gebeiteld, is ook veelzeggend. Het is Romeinen 12:18: Indien het mogelijk is, zoveel in u is, houdt vrede met alle mensen. „Hij werd op handen gedragen door de Surinamers. Hij behandelde hen volledig gelijkwaardig.” En ook de Scheveningers liepen met hem weg. Het was namelijk Lely die de aanleg van de vissershaven regelde.
Mobiliteit was voor Lely erg belangrijk. Waterwegen, sluizen, de trein en later ook de auto. Het paste bij zijn vooruitstrevende denken. „Lely wilde investeren in de samenleving. Hij vond dat jongeren uit elke plaats in Nederland de gelegenheid moesten hebben om naar de hbs te gaan. Er moest dus dichtbij een vervoermiddel zijn.” De droom van Lely was dat iedereen op maximaal vier uur gaans van een treinstation woonde. Bij 5 kilometer per uur lopen is dat dus maximaal 20 kilometer. „Hij heeft veel geïnvesteerd in lokaalspoorwegen.”
De auteur wijst ook op de grote kennis van zaken die de minister had. „Hij wist waarover hij het had. Het was een workaholic. Hij was een briljant en modern ingenieur die zich liet omringen door de beste deskundigen.”
Lely is vooral bekend geworden door de Zuiderzeewerken. Maar ze waren een onderdeel van zijn totale werk. Lely overleed op 22 januari 1929, terwijl hij aan zijn bureau werkte aan een brochure over het Amsterdam-Rijnkanaal. Hij maakte het afronden van de Afsluitdijk niet meer mee. In 1932, drie jaar na zijn overlijden, werd de Zuiderzee afgesloten en veranderde het in het IJsselmeer.