Opinie

Hof Arnhem maakt inbreuk op kerkelijk recht

Het is in het belang van de gezamenlijke kerken dat er tegen de uitspraak van het gerechtshof te Arnhem in de zaak-Gort cassatie wordt ingesteld bij de Hoge Raad, betoogt mr. dr. P. T. Pel.

Mr. dr. P. T. Pel
1 February 2018 08:33Gewijzigd op 16 November 2020 12:32
„Het Europese Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg heeft de lijn dat er geen inmenging van de staat in de kerk mag zijn meermalen bevestigd in zijn jurisprudentie.” beeld ANP, Lex van Lieshout
„Het Europese Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg heeft de lijn dat er geen inmenging van de staat in de kerk mag zijn meermalen bevestigd in zijn jurisprudentie.” beeld ANP, Lex van Lieshout

Het gerechtshof te Arnhem deed kortgeleden een opmerkelijke uitspraak. In de zaak van de in 2008 ontslagen predikant P. R. Gort oordeelde het hof dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen de predikant en de kerk (RD 12-1). Daarmee werd het eigen kerkrecht gepasseerd. Een slepend proces leidde tot een hinkende uitspraak.

Rechtsstaat

„Kerkgenootschappen worden geregeerd door hun eigen statuut.” Het staat zo duidelijk in het Burgerlijk Wetboek (art. 2:2 BW). De bepaling heeft eigenlijk de strekking van een grondrecht en zou in de Grondwet niet hebben misstaan. Ze staat in lijn met het uitgangspunt van de vroegere Wet op de kerkgenootschappen uit 1853: „Aan alle kerkgenootschappen is en blijft de volkomen vrijheid verzekerd alles wat hunne godsdienst en de uitoefening daarvan in hunnen eigen boezem betreft, te regelen.” Dit geeft uitdrukking aan de eerste en oorspronkelijke betekenis van het beginsel van de scheiding tussen kerk en staat: geen inmenging van de staat in de kerk.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg heeft deze lijn ook meermalen bevestigd in zijn jurisprudentie en spreekt daarbij zonder schroom over de kerkelijke „autonomie”, die gevrijwaard moet blijven van ongerechtvaardigde inbreuken van overheidswege. Daarbij heeft het Europees Hof ook uitdrukkelijk het oog op de aanstelling en positie van ambtsdragers in de kerk.

Kort gezegd: vrijheid van godsdienst omvat vrijheid van richting, van oprichting, maar ook van inrichting.

Grens

Nu impliceert een afbakening tussen twee domeinen het bestaan van een grens en daarmee vrijwel altijd ook van een zeker grensverkeer. Dat geldt eveneens voor de kerk. De kerk is niet van de wereld, maar wel in de wereld. Er gaan kerkdeuren open en dicht, er gaan mensen van vlees en bloed in en uit, er wordt gewerkt, er wordt veel geluisterd maar ook veel gezegd. Enzovoort. Net als bij andere grondrechten kent ook art. 2:2 BW voor het eigen kerkelijk recht (”statuut”) een grens. De kerken worden geregeerd door hun eigen statuut, „voor zover dit niet in strijd is met de wet.”

Over de precieze reikwijdte van deze formule is door de jaren heen door juristen het nodige gezegd en geschreven. Duidelijk mag zijn dat deze uitzondering een uitzondering moet blijven, omdat anders de kerkelijke vrijheid van eigen organisatie naar Bijbelse en kerkelijke maatstaven wordt aangetast. Bij de ”wet” gaat het vooral over het strafrecht, dat ook op en in de kerken van toepassing is. Daarnaast kan er gedacht worden aan de invloed van andere grondrechten, waardoor de rechter geplaatst zou kunnen worden voor een moeilijke afweging tussen twee fundamentele rechten. Zo’n situatie deed zich echter nu niet voor.

Arbeidsrecht?

Wat heeft het Arnhemse gerechtshof in de zaak-Gort dan wel gedaan? Het hof heeft allereerst de hoofdregel en de uitzondering omgedraaid. Het hof neemt zijn vertrekpunt niet in het eigen kerkelijk recht van de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK). Maar: „het hof zal allereerst de vraag beoordelen of de rechtsverhouding tussen de NGK Hattem en Gort al dan niet is aan te merken als een arbeidsovereenkomst.” Die vraag behandelt het hof naar puur arbeidsrechtelijke maatstaven volgens het civiel recht. Daar gaat het dus al fout.

Het eigen kerkrecht van de NGK wijst een heel andere kant op. In de zogenaamde WAP-richtlijn van de NGK, waarin de rechtspositie van predikanten wordt uitgewerkt, staat zelfs expliciet: „De verbondenheid tussen de predikant en de gemeente is geen arbeidsovereenkomst.” Het hof heeft daar echter geen boodschap aan. Het blijft gevangen in de eigen arbeidsrechtelijke benadering en zegt vanuit die basis dat de verhouding voldoet aan de criteria van een arbeidsovereenkomst, ongeacht hoe de kerk dit heeft geregeld.

Nadat het hof zo al heeft uitgemaakt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst naar civiel recht, moet het nog iets zeggen ter weerlegging van het beroep van de NGK op het „eigen statuut” van art. 2:2 BW. Het hof merkt dan op, echter opnieuw vanuit het arbeidsrecht zelf, dat het arbeidsrecht grotendeels „dwingend” recht is en dat je daarvan niet mag afwijken.

Beoordeling

In plaats van alles te beoordelen met de arbeidsrechtelijke bril van het Burgerlijk Wetboek had eerst de voorvraag aan de orde moeten komen naar het grondrecht van de NGK op hun eigen kerkelijk recht in het algemeen en op de eigen kerkelijke regeling van de rechtspositie van de predikant in het bijzonder. De NGK hebben welbewust, net als de diverse andere gereformeerde kerkgemeenschappen en ook de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), gekozen voor een kerkelijke rechtspositie die past bij de bijzondere taken van de predikant. Een predikant moet ongetwijfeld allerlei instructies en opdrachten uitvoeren, maar is daarmee nog niet vergelijkbaar met een werknemer volgens het arbeidsrecht. Een predikant heeft een eigenstandige positie als voorganger in de gemeente, als boodschapper van het Evangelie en ook als mede-oudste in de kring van de ouderlingen. De predikant heeft een taak bij het vermanen en het zo nodig toepassen van kerkelijke tucht.

Ook de opvatting van het hof dat een predikant een „contract” heeft, wordt niet onderbouwd. Een aanstelling als ambtsdrager is echter nog wel iets anders dan een overeenkomst of contract dat door twee partijen wordt getekend. En dus ook zomaar weer kan worden opgezegd. Het lijkt erop dat de vragen rond dit thema niet zijn onderkend.

En zelfs vanuit een arbeidsrechtelijke optiek had de uitspraak nog anders kunnen luiden. Het hof verwijst in zijn uitspraak wel naar een zaak over een imam uit 1994, maar niet naar de zaak-Kruis uit 1991. In die zaak heeft de Hoge Raad het bestaan van een arbeidsovereenkomst afgewezen, terwijl de positie van Kruis als predikant in de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) in hoge mate vergelijkbaar is met die van een predikant in de NGK.

Inbreuk

De benadering van het hof is mijns inziens in de kerk-staatverhouding zoals wij die kennen onjuist, en aan te merken als een ongerechtvaardigde inbreuk op het eigen recht van de kerken naar de maatstaven van het Europees Hof. Helaas heeft het Arnhemse gerechtshof de kerken en het recht geen goede dienst bewezen. Het is dan ook te wensen dat er tegen de uitspraak cassatie wordt ingesteld bij de Hoge Raad. Natuurlijk stemt het moeten procederen in zo’n zaak niemand vrolijk en is er al een lange weg gegaan. Toch is het in het belang van de gezamenlijke kerken dat de uitspraak bestreden wordt. Zodat er met een variant op een oude Latijnse spreuk uit onrecht alsnog recht geboren wordt.

De auteur is advocaat en kerkrechtdeskundige. Hij promoveerde in 2013 op het proefschrift ”Geestelijken in het recht. De rechtspositie van geestelijke functionarissen in het licht van het eigen recht van kerken en religieuze gemeenschappen in de Nederlandse rechtsorde”.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer