Muziek
Hoornist Rob van de Laar: Een paar maten zo mooi mogelijk

Zijn carrière verloopt als een speer. Tophoornist Rob van de Laar speelt in de beste orkesten en ontving vorig jaar de prestigieuze Nederlandse Muziekprijs. Over de afkalvende muzieksector in Nederland maakt hij zich echter zorgen. „Kunstenaars maken de wereld mooier, zetten mensen aan het denken en weten te ontroeren. Daar hebben we toch wel geld voor over?”

Geerten Jan van Dijk
Rob van de Laar. beeld Sjaak Verboom
Rob van de Laar. beeld Sjaak Verboom

Als jongetje speelde Rob van de Laar (30) aanvankelijk accordeon: tijdens de open dag van de muziekschool was de accordeondocent het aardigst. Het werd toch de hoorn. Dat kan ook haast niet anders als je opgroeit in een Brabants dorp. Het gebied onder de grote rivieren geldt als bakermat van de harmonie- en fanfarecultuur en heeft de muziekwereld al menig topblazer geleverd. „Mijn vader en moeder zijn beiden muzikant, mijn oudere broer is trompettist. Maar ik wilde natuurlijk niet wat mijn broer al deed. Ik vond de hoornklank het mooist.”

1. Ik woon in Oostenrijk omdat het muzikale klimaat daar beter is dan in Nederland.

„Ik had de ambitie om solohoornist te worden in een symfonieorkest. Dan heb je weinig kans. In Nederland zijn maar een paar plekken beschikbaar. Nu speel ik al twee jaar bij het Mozarteumorchester in Salzburg. In Nederland heb ik bij het Residentie Orkest en Het Gelders Orkest gewerkt. Mijn baan stond niet op te tocht, maar ik heb met eigen ogen gezien wat het Nederlandse cultuurbeleid allemaal heeft kapotgemaakt. Vorig jaar ontving ik de Nederlandse Muziekprijs. Heel eervol, het is de hoogste onderscheiding die het ministerie van OC&W toekent. Maar het viel me moeilijk die prijs in volle eer en glorie te accepteren. Anderen raakten hun baan kwijt door het beleid van diezelfde overheid.”

2. Hoorn spelen is topsport.

„Ieder instrument op hoog niveau bespelen is topsport. De hoorn heeft echter een specifiek probleem. Met name in de hoogte is hij enorm kwetsbaar. Laat dat nou juist het register zijn waar een hoornist, en zeker de eerste hoornist, in speelt. Minimale verandering van lipspanning kan al grote gevolgen hebben. Een hoorn is weinig vergevingsgezind. We zijn gewend geraakt aan de perfectie van de cd, maar soms komt er gewoon niet uit wat je wilt. Ik heb ermee leren leven, ook al levert het mij elke keer weer spanning op.”

3. Van mijn rooms-katholieke opvoeding kom ik nooit meer los.

„Mijn vader was organist, ik ben misdienaar geweest. Opgevoed in de kerk, dus. Ook al ben ik geen kerkganger meer, ik geloof wel in de waarden die de kerk meegeeft. Zeg maar de humane kant van het geloof; niet zozeer het leven na de dood, zonde en verlossing. Dat er helemaal niets zou zijn, dat stemt ook wel treurig. Ergens ben ik bang dat het allemaal wél waar is. Als rooms-katholieke jongen ben ik natuurlijk wel van de pracht en praal. Ik geniet van de roomse ceremoniën en ik speel nog regelmatig tijdens een mis. Ik heb nooit radicaal willen breken met de kerk, ook al heb ik mijn bedenkingen. Er gaat veel fout, maar geen enkele organisatie is zonder zonden. En daarbij: zonder de kerk geen Bach!”

4. Klassieke muziek is elitair.

Resoluut: „Nee! Niets leukers dan mensen die totaal geen weet hebben van een symfonie meenemen naar een concert. Natuurlijk, je kunt de muziek anders ervaren als je meer weet over bijvoorbeeld Mahlers ”Des Knaben Wunderhorn”. Maar die wetenschap is geen voorwaarde. Tot de mijders van klassieke muziek zeg ik: Schuif je vooroordelen opzij, koop een kaartje, ga gewoon! Ik snap het ook wel. Tijdens klassieke concerten gaat het er best deftig aan toe. We komen op in rokkostuum en spelen een concert in een volstrekt stille zaal. Maar ik geloof niet dat, als we het rokkostuum weglaten, mensen het niet meer als elitair ervaren. De vraag is of we meer moeten doen om klassieke muziek te promoten. Maar neem alleen al ”Podium Witteman”, ”De Tiende van Tuijl” en ”Maestro”: drie goed bekeken programma’s over klassieke muziek op de Nederlandse televisie. We doen het eigenlijk heel goed.”

5. De muziekindustrie is een gezonde sector en hoeft niet aan het subsidie-infuus te hangen.

„De muzieksector in Nederland is zeker niet gezond. Orkesten worden gekort of moeten fuseren. Er zijn topmusici die nauwelijks rond kunnen komen. Er is veel moois verdwenen en er gaat misschien nog meer verdwijnen. Ja, de sector hangt voor een deel aan subsidie. Maar waarom zeggen we niet gewoon dat we het gemeenschapsgeld ervoor overhebben? We vinden dat kunstenaars de wereld mooier maken, mensen aan het denken zetten en ontroeren. Daar hebben we toch wel geld voor over? De legitimatie om muziek te maken moet niet zijn dat we als musici bij moeten dragen aan de economie van ons land. Zullen we dan alleen maar windmolens en elektrische auto’s bouwen? Er is toch meer? We zijn allemaal bezig met geluk. Muziek kan daar zeker een rol in spelen.”

6. Het is verklaarbaar dat er zo weinig hoornconcerten geschreven zijn.

„Vergeleken met mijn collega’s trompettisten en trombonisten zijn wij hoornisten verwend. Alle grote componisten hebben wel een hoornconcert geschreven. Mozart schreef er vier, Haydn twee en in de 19e eeuw speelt de hoorn een grote rol. Er worden nog steeds nieuwe hoornconcerten gecomponeerd. Mijn broer is trompettist. Wat heeft hij? Een concert van Haydn, een van Hummel en een paar van Vivaldi. Dat is het wel. Vroeger gingen we weleens samen naar Broekmans in Amsterdam om bladmuziek te kopen. Voor hoorn was dan altijd een aardige hoeveelheid muziek beschikbaar, voor mijn trompet spelende broer lag er dan maar een klein stapeltje.”

7. Geen dag zonder Brahms.

„Bij Brahms klinkt nooit een noot te veel. Ik heb een enorme voorliefde voor zijn muziek. Met Brahms had ik graag een kop koffie gedronken. Of nee, ik weet wel zeker dat het een glas wijn zou zijn geworden. Maar het is ook weleens anders. In mijn studietijd was het een en al Mahler en Bruckner. Later studeerde ik een tijdje in Wenen en daar werd ik hevig verliefd op de opera. Ik ben vaak in de orkestbak wezen kijken en luisteren. Zittend op een klapstoeltje heb ik daar veel moois mee kunnen maken. Ooit was ik een Matthäus Passion-hater. Als 9-jarige moest ik mijn vader vergezellen op de orgelbank tijdens repetities en uitvoeringen van Bachs lijdensmuziek. Urenlang in een koude kerk blaadjes omslaan. Aan de fuga’s en koraalpreludes leek geen einde te komen. Pas in mijn studietijd is de afkeer omgeslagen in bewondering voor Bach.”

8. Was ik maar een strijker. Dan hoefde ik mij niet zo vaak te vervelen tijdens symfonische concerten.

„Als solohoornist heb ik gelukkig ontzettend veel te doen. Soms ben ik wel jaloers op andere musici, als zij een bloedmooie solo mogen spelen. Ik zou dolgraag eens de althobo in de Negende van Dvořák willen spelen, of de solotrompet in de Vijfde Symfonie van Mahler, en de cello in Bruckners Zevende Symfonie. De mooiste maten die geschreven zijn voor hoorn? Onlangs mocht ik de beroemde hoornsolo in de Vijfde Symfonie van Tsjaikovsky spelen. Een onvergetelijke ervaring! Daar doe ik het eigenlijk voor. Dat is de kunst van het muzikant zijn: je leven zo inrichten om een paar maten zo mooi mogelijk spelen. Dat klinkt misschien gek, maar het geeft zo’n bevrijding als alles klopt. Daar kun je niet over praten. Maar zowel de muzikant als het publiek weet feilloos om welke momenten het gaat. Het overkomt me niet vaak. Die momenten zijn op de vingers van twee handen te tellen.”

9. Ik ben niet met de hoorn getrouwd.

„Hoorn spelen vormt een groot onderdeel van wie ik ben, maar ik identificeer mij er niet mee. Daar schuilt een gevaar in, het is mij te beperkt. Maar ik zou ook niet zonder de hoorn kunnen. Als fanatiek wielrenner ben ik ook vaak te vinden in de Oostenrijkse bergen. Fietsen is overigens een effectieve manier om stress kwijt te raken. Ik ben nu een paar dagen in Nederland en heb mijn fiets meegenomen. Morgenochtend trap ik samen met een paar vrienden een rondje door de Hollandse polders.”

10. Als musicus heb je nauwelijks een sociaal leven.

„Ik leid juist een heel rijk sociaal leven. Wel trek ik doorgaans op met collega-musici, vanwege de gelijke werkschema’s. Ook mijn vriendin is orkestmusicus. In principe werken musici als anderen vrij zijn. Dat heeft ook een voordeel: wij kunnen op maandagochtend naar de bouwmarkt en hoeven dus niet op zaterdag in de rij te staan. Maar het is ook een beetje beklemmend om alleen met muzikanten op trekken. Daarom is fietsen zo leuk. Twee van m’n beste vrienden zijn orkestbodes, geen musici. Die praten wel anders, hoor! Met hen fiets ik regelmatig een bergetappe rond Salzburg.”

---

Levensloop Rob van de Laar

Rob van de Laar (1987) begon zijn hoornstudie aan het Fontys Conservatorium in Tilburg. In 2009 sloot hij zijn bachelor aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag bij Herman Jeurissen af. Hij vervolgde zijn studie bij Wolfgang Vladar aan de Universität für Musik und Darstellende Kunst in Wenen.

Van 2008 tot 2013 maakte Van de Laar deel uit van het Residentie Orkest in Den Haag. Hij vervolgde zijn loopbaan bij Het Gelders Orkest. Vanaf juni 2016 is hij solohoornist van het Mozarteumorchester Salzburg. Als solist speelde hij bij verschillende orkesten en ensembles, waaronder het Koninklijk Concertgebouworkest, het Rotterdams Philharmonisch Orkest, het Chamber Orchestra of Europe, Seoul Philharmonic Orchestra, KBS Symphony Orchestra Seoul, Brussels Philharmonic, Camerata RCO en het Nederlands Blazers Ensemble. Hij speelde onder gerenommeerde dirigenten als Bernhard Haitink, Mariss Jansons en Nikolaus Harnoncourt.

In 2017 ontving Van de Laar de Nederlandse Muziekprijs. De hoornist heeft een grote voorliefde voor kamermuziek en speelde op diverse nationale en internationale festivals. Momenteel werkt hij samen met filmmaker Lucas van Woerkum aan een concertfilm rond het Hoorntrio van Brahms.

In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende aflevering: zaterdag 17 februari.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer