Kerkelijk gezag is van Hogerhand
Het nieuws over de trieste kerkelijke verwikkelingen in Kruiningen heeft de afgelopen tijd veel pennen en tongen in beweging gebracht. Nu de kruitdampen wat optrekken, beseft iedereen dat er eigenlijk alleen maar verliezers zijn. En de wonden die zijn geslagen, zullen pas na meer dan een generatie enigszins genezen zijn.
De beste stuurlui staan aan wal. Dat weet ook iedereen. Wie zelf weleens betrokken is geweest bij zakelijke of kerkelijke spanningen, heeft ervaren dat het altijd anders gaat dan de richtlijnen en procedures voorschrijven. Het analyseren van de problematiek, de onderlinge communicatie, het doorbreken van impasses en het vinden van een oplossing, zijn vaak erg moeilijk. En bovendien –misschien wel de belangrijkste stoorzender– zelfs de meest zakelijke die bij zo’n conflict betrokken raakt, is mens, heeft zijn persoonlijke gevoelens en lijdt pijn. Dat valt niet uit te sluiten.
Helemaal triest is het dan wanneer je als betrokkene, op welke manier dan ook, moet constateren dat er alleen maar scherven op de grond liggen en elke lijmpoging uitgesloten lijkt. Want dat is in het geval van Kruiningen wel de situatie. Kort voor het moment dat er een classicaal rapport zou worden besproken, besloot de predikant het kerkverband te verlaten. Hoewel nog onduidelijk is hoeveel gemeenteleden hem in die stap volgen, staat vast dat deze ingrijpende beslissing veel verdriet teweegbrengt, bij de betrokken predikant, bij de kerkenraad, bij gemeenteleden, binnen de classis en binnen het gehele kerkverband. En zeker is ook dat er –menselijk gesproken– ook verdriet is in de hemel. Want de Heere Zelf wil dat Zijn kerk op aarde niet door twist en nijd verscheurd en verdeeld wordt. Met eerbied gesproken: kerkelijke twisten raken Hem diep. De kerk, Zijn lichaam op aarde, dat toch al zeer gehavend is, wordt opnieuw verscheurd.
Maar er is nog iets. De kerkelijke verwikkelingen in Zuid-Beveland zijn ook schadelijk voor het imago van kerken, van christenen en –vergeet dat vooral niet– ze zijn een lastering van de Naam van de Heere God. De achterliggende maanden is gebleken dat de media als aasgieren op de kwestie Kruiningen duiken. Niet om daarover zakelijk te informeren, zoals de intentie van de redactie van deze krant is, maar om met zichtbaar leedvermaak het ”bizarre gedrag van kerkmensen” aan de kaak te stellen. Zo van: „Kijk eens mensen, deze kerkelijke folklore komt in 2017 ook nog voor.”
Verstrekkende vraag
De eerste vraag die naar aanleiding van de hele kwestie Kruiningen opkomt, is die of alle betrokkenen, aan welke kant die ook staan, deze consequentie wel voldoende onder ogen hebben gezien. Het is de meest verstrekkende. De Naam en de zaak van de Heere zijn in het geding. Had hier niet meer richtinggevend moeten zijn, hetgeen Paulus aan de gemeente van Korinthe schrijft: „Zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkaar rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade?”
Dat is niet alleen een vraag voor de familie die de stap naar de wereldlijke rechter maakte, maar ook voor alle anderen die bij de zaak betrokken waren en hierover regelmatig naar buiten toe communiceerden. Het antwoord erop kan niet zomaar even door een toeschouwer worden gegeven, maar dient elke betrokkene voor zichzelf voor het aangezicht van de Heere te beantwoorden. Laat ieder daarbij ook bedenken dat ons hart arglistig is. Dat betekent dat men niet al te gemakkelijk moet denken wel goede redenen te hebben om besluiten te nemen en stappen te zetten.
Het tweede wat zich rond de kwestie Kruiningen opdringt, is de visie op het kerkelijk gezag. Alle partijen onderschrijven het gereformeerd kerkrecht. Uitgangspunt daarvan is dat de leiding van en het opzicht over de gemeente is opgedragen aan ambtsdragers. Zij oefenen gezag uit met behulp van de kerkorde. En waar nodig oefenen zij tucht uit. Dat gezag hebben de ambtsdragers niet van zichzelf, ze hebben het niet naar zich toe getrokken. De last de gemeente te regeren is van Hogerhand op hun schouders gelegd. Christus Zelf heeft de ambten ingesteld.
Ds. W. Silfhout, voormalig docent kerkrecht aan de Theologische School van de Gereformeerde Gemeenten, schrijft in zijn ”Gereformeerd kerkrecht in kort bestek”: „In dit opzicht is de regering van de kerk monarchaal: koninklijk. Recht om te bevelen komt alleen Christus toe, Die daartoe door de Vader is aangesteld. Naar het Woord des Konings moet gepreekt en gehandeld worden in de kerk. De gemeente kan niet zonder ambten en dit moet leden tot ootmoed stemmen. Met hoeveel gaven de leden ook bedeeld mogen zijn en hoe hoog ook geplaatst onder de mensen, zij moeten zich stellen onder de leiding van het ambt en niemand mag in de kerk leren, regeren en tucht oefenen dan zij die daartoe geroepen zijn.”
Wie zich dat bewust is, zal weten en beseffen dat het zich onttrekken aan ambtelijk gezag –waartoe ook de tucht behoort– of ambtelijke besluiten, zowel van kerkenraad als classis, heel ingrijpend is. Ongehoorzaamheid aan het ambtelijk gezag is niet zomaar ongehoorzaamheid aan mensen, maar aan de Zender van die mensen. De kerkenraad is ook geen college dat gekozen is door de gemeente en dus geen afspiegeling van de opvattingen binnen de gemeente. Het is een orgaan dat God heeft ingesteld en aan Hem zijn de ambtsdragers verantwoording schuldig.
Daarbij kan dan snel de gedachte opkomen dat ambtelijk gezag een bijna dictatoriaal karakter draagt. Maar dat zit niet in de genen van het kerkrecht. Ambtsdragers zijn naar het voorbeeld van hun Zender dienaren. Hij kwam niet om gediend te worden, maar om te dienen. Ambtsdragers hebben dus een dienende macht. Kerkorde en kerkelijke tucht zijn daarom tot welzijn van de kerk. Calvijn noemt de zaligmakende leer „de ziel” van de kerk en de kerkelijke discipline „de spieren” waardoor de leden van de kerk, elk op hun eigen plaats, aan elkaar verbonden zijn en blijven (”Institutie” IV, 12 ,1).
De gereformeerde dr. H. Bouwman zegt in zijn studie over de kerkelijke tucht: „Indien ieder lid der kerk leefde naar eigen welgevallen, indien hij zich niet stoorde aan de belijdenis en de orde der kerk, en er geen middel van verweer tegen of afwending van het kwaad was, dan zou de arbeid der kerk vruchteloos zijn en haar leven zou gevaar lopen. De discipline is dan ook het middel om het recht te handhaven in de kerk van Christus, de toom om de ongebondenen in te tomen, de prikkel om de gewetens wakker te maken, de gesel om de zondaar te kastijden, het geneesmiddel om de krankheden en verkeerdheden uit te zuiveren.”
Ieder die zich aansluit bij een kerk –wat een vrijwillige beslissing is!– heeft zich aan dat kerkelijk gezag te onderwerpen. Dat belooft elk gemeentelid als hij openbare belijdenis aflegt, dat belooft elke ambtsdrager bij de bevestiging in zijn ambt. Hij heeft zich met een eed verbonden aan onderwerping aan de kerkelijke vermaning als hij zich komt te ontgaan. Zoals het expliciet in het formulier voor bevestiging van predikanten staat: volgens de (al)gemene ordening der kerken.
Daarom de vraag: Kan een gemeentelid, kan een ambtsdrager, kan een predikant zich aan de kerkelijke ordening en eventuele vermaning onttrekken als de gang van zaken hem niet bevalt? Kan een gemeentelid dat in een kerkelijke procedure zit op dat moment zeggen dat de rechtsgang niet deugt en andere wegen zoeken? Met alle kritiekpunten die er wellicht zijn te leveren, weet men toch van tevoren waar men ja op zegt? Is het zich onttrekken daaraan of kritiek hebben op de rechtsgang feitelijk niet ongehoorzaamheid? Het zijn vragen die blijven hangen na de trieste gebeurtenissen in Kruiningen.
Daarmee is niet alles gezegd. Zijn er ook kerkelijk geen lessen te trekken? Zeker. De slepende zaak in Kruiningen is een indicatie dat de kerkelijke procedures lang, soms té lang duren. Zeker onze tijd, waarin alle informatie snel op straat ligt, de reputatie van mensen soms in korte tijd blijvend vernield kan worden, vraagt om bezinning of er geen noodprocedures moeten komen. En wat als een lid geen gehoor vindt bij de eigen kerkenraad en daarom ook het beroep op de classis bemoeilijkt wordt? Zou daar de consulent, als representant van de classis, geen grotere rol moeten krijgen? Zou er dan geen commissie met spoed (voorlopige) uitspraken moeten kunnen doen? Het zijn vragen die dringend om bezinning vragen. Het is logisch dat kerkrechtdeskundigen deze vraag niet zomaar kunnen beantwoorden. De bestaande procedures met de beroepsmogelijkheid op een meerdere vergadering zijn fundamenteel voor het eeuwenoude kerkrecht. Veranderingen vragen wijsheid en voorzichtigheid. Maar nu zo duidelijk blijkt wat de schade kan zijn, mag men die vraag niet terzijde schuiven.
Dat alles neemt niet weg dat het aanzien van de kerk en daarmee van de Heere van de kerk ernstig is beschadigd. Er is in de wereld nergens een kerk te vinden waar alles volmaakt is. Maar hier op aarde heeft Christus de zorg voor Zijn kerk opgedragen aam ambtsdragers. Tot heil van de leden en tot eer van Zijn Naam.