Als ze zichzelf in de spiegel aankeek, zag ze lachende ogen en brede grijs. En ze wist: die heb ik niet van mijn moeder. Na een zoektocht van zeventien jaar heeft Emi Stikkelman (32) de man gevonden met dezelfde ogen en dezelfde grijns. De man die haar vader is.
Is papa gestorven? vroeg ze haar moeder toen ze drie was. „Nee”, antwoordde die, „een lieve man heeft mama geholpen om een kindje te krijgen.” Niet dat het 3-jarige meisje dát snapte, maar het antwoord was op dat moment voldoende.
Vanaf haar zestiende ging ze op zoek naar haar vader. In december vond ze hem. Sindsdien mag ze zich het eerste Nederlandse kind noemen dat het is gelukt zijn anonieme spermadonor via een commerciële DNA-databank in Amerika op te sporen.
„Ik heb altijd een gemis gevoeld en bij vlagen voelde ik me eenzaam”, blikt ze terug op haar jeugd. Ze miste stukjes om de puzzel van haar eigen identiteit te maken – stukjes wie je bent en waar je vandaan komt. „Als ik in de spiegel keek, miste ik herkenningspunten. Voor veel mensen zijn die zo vanzelfsprekend dat ze er niet mee bezig zijn.”
Ze herinnert zich wat haar vader bij hun eerste ontmoeting zei, nog voor hij wist waarom ze hem opzocht: waar de meeste mensen naar links gaan, ga ik naar rechts. „Dat tegendraadse was zo herkenbaar. Dat viel toen op zijn plek. Ik ben daarin ook niet anders geworden, maar weet nu waar het vandaan komt.”
Vaderdag
Lastig was het, opgroeien zonder te weten wie haar vader is. „Ik ben een gelukkig mens geworden, maar had hem daar graag bij gehad. Vriendinnen gingen mountainbiken met hun vader en ook rond Vaderdag miste ik hem. Als ik dan door de stad liep en in alle winkels cadeaus met ”Lieve papa” zag, word je wel met je neus op de feiten gedrukt.
Haar moeder beantwoordde al haar vragen open en eerlijk, en zei dat Stikkelman het ook oneens mag zijn met haar keuze. De keuze die haar moeder maakte omdat haar toenmalige partner geen kinderen wilde.
Zestien was ze toen de zoektocht begon met een oproep in het tv-programma Spoorloos. Ze kreeg een reactie van een man die dacht haar vader te zijn, maar een DNA-test wees anders uit. Later volgden oproepen in het programma Wie is mijn vader en de Volkskrant. Daardoor vond Stikkelman eind 2010 haar halfzusje Maartje Meuwissen.
Maartjes moeder, die het bericht in de Volkskrant las, vermoedde dat de twee weleens familie zouden kunnen zijn. „Nadat we een dag samen waren geweest, wisten we het zeker. We voelden gewoon dat er een band was, al konden we die niet uitleggen.” En hoewel iedereen hen voor gek verklaarde –„Je vindt toch niet zomaar je zusje in de krant?”– bevestigde een DNA-test de biologische band.
Haar zusje vreesde dat een zoektocht te veel van haar zou vragen – emotioneel en qua tijd. Stikkelman wilde, koste wat het kost, weten wie haar vader is. „Ook al stond de uitkomst van tevoren niet vast en had ik geen garantie hem te vinden. De vraag waar ik vandaan kom, liet me gewoon niet los. Ik moest en zou alles doen om erachter te komen.”
Wangslijm
Misschien een aanknopingspunt, dacht ze toen ze las over commerciële DNA-databanken in de Verenigde Staten. „En zo veel aanknopingspunten heb je niet als kind van een anonieme spermadonor.” Ze stuurde een buisje met wangslijm op naar alle Amerikaanse databanken. Die bezitten DNA-gegevens van miljoenen mensen over de hele wereld, die daar vrijwillig gegevens van hun erfelijke eigenschappen hebben achtergelaten, bijvoorbeeld omdat ze onbekende familieleden zoeken of een stamboom reconstrueren.
Waar normale vaderschapstesten doorgaans op 20 DNA-markers toetsten, maken de commerciële databanken gebruik van geavanceerde tests op soms wel 700 duizend markers. Daardoor vinden ze ook matches met verre familieleden. Zo kwam ook Stikkelman uit bij een achternicht in Australië: „We hadden gezamenlijke overgrootouders.” Weer een stap dichterbij dus.
Een stamboomreconstructie volgt. Dankzij het donorpaspoort van de kliniek weet ze al dat haar vader is geboren in 1960 en ook dat hij destijds psychologie studeerde. Waarschijnlijk in Leiden, want de spermabank waar hij doneerde, was naast de universiteit daar. In de stamboom vindt ze een naam die ook voorkomt in de almanak van de Leidse universiteit uit het jaar dat ze verwekt werd. Dat moet hem zijn!
Een zoekopdracht via Google brengt haar op de website van een psychologenpraktijk. Op de foto ziet ze het meteen aan zijn ogen: dit is hem. Ze moet hem confronteren met het feit dat ze zijn dochter is. De laatste, maar zwaarste stap. „Het meest zenuwslopende dat ik ooit heb gedaan. Zeventien jaar had ik gezocht naar een onbekende. Zolang hij onbekend was, kon hij me ook niet afwijzen. Nu was een afwijzing een reëel scenario waar ik rekening mee hield. Ik wilde antwoorden krijgen, ook als hij niks met mij te maken wilde hebben.”
De ontmoeting
Stikkelman er haar zusje melden zich bij de psychologenpraktijk aan voor een consult. Bewust kiezen ze voor een vrijdag aan het einde van de middag, zodat hij in het weekend kan bijkomen. Een nazorgpakket met brieven en foto’s ligt klaar. Ze spreken af: we zeggen zo snel mogelijk eerlijk wat we kwamen doen.
Als ze in de spreekkamer tegenover hem zitten, komt het hoge woord eruit: dat ze halfzusjes zijn, kinderen van dezelfde donor. En dat ze na DNA-onderzoek tot de voorzichtige conclusie zijn gekomen dat hij dat wellicht is. Of hij misschien zaad had gedoneerd in de jaren tachtig?
Zijn eerste reactie: dit consult is een oneigenlijke aanmelding. „Dat was ook zo. Nadat we twintig minuten in het algemeen over donorconceptie hadden gepraat, zei hij: Ik denk dat jullie je huiswerk goed gedaan hebben.” Hij vertelt over zichzelf, vraagt naar hun levens. „Ik heb alles eruit gegooid en hem bedankt dat hij ons niet meteen had weggestuurd.”
Als student wilde haar vader mensen helpen. „Hij was ook bloeddonor en vond het mooi als de kinderwens van alleenstaande vrouwen en kinderloze stellen in vervulling kon gaan.” Nu ik weet dat jullie mijn biologische dochters zijn, herken ik mezelf in jullie, zou hij later zeggen. Potentieel hebben de dames nog dertig broertjes en zusjes. Graag zouden ze ook hen ontmoeten.
Met z’n drieën gaan ze nu regelmatig uit eten, ze appen, mailen, sturen kaartjes. „Nee, hij is geen goede vriend. Het voelt wel degelijk als een vader – voor zover dat kan. Het vreemde is dat het lijkt alsof je een geschiedenis deelt met elkaar, terwijl dat niet zo is.”
Nu heeft ze rust. Vragen zijn beantwoord. En: „Ik hoef niet meer bij elke vijftigplusser te bedenken of hij misschien mijn vader is.”
Donor niet langer anoniem
Stikkelmans primeur heeft verregaande consequenties voor mannen die voor 2004 zaad afstonden: hun anonimiteit is niet langer gegarandeerd. De kans is groot dat donorkinderen hun onbekende vader –net als zij– via een DNA-databank kunnen opsporen. Tot 2004 konden spermadonoren anoniem blijven, waardoor kinderen hun vader niet zouden kunnen traceren.
Met de onlangs opgerichte stichting Donor Detectives NL/BE wil Stikkelman anderen helpen dezelfde weg als zij af te leggen. Zo’n zeventig tot honderd mensen hebben de genetische tests inmiddels gekocht. Ze begrijpt dat de methode enigszins controversieel is. „Maar een kind heeft het recht om te weten waar het vandaan komt. Familiebanden wegen zwaarder dan anonimiteit.”
Naar schatting zijn er voor 2004 zo’n 40.000 kinderen verwekt met hulp van een spermadonor. Zo’n 80 tot 90 procent van hen zou dat zelf niet eens weten. „Wat niet weet, wat niet deert, verkondigden de klinieken in de beginjaren. Dat was niet meer vol te houden toen ook lesbische stellen en alleenstaande vrouwen naar de spermabank mochten.”
Sommige heteroseksuele stellen doen er volgens Stikkelman nog steeds het zwijgen toe. „Ze willen de droom van een eigen gezin in stand houden. Daarbij komt de schaamte over vruchtbaarheidsproblemen en de angst dat de niet-biologische ouder minder omarmd wordt.”
Bloedband
De hele discussie rond kunstmatige inseminatie is verkeerd begonnen, zegt emeritus hoogleraar adoptie René Hoksbergen in een reactie. „Artsen meenden dat zaad geven net zoiets is als bloed geven. Kennelijk dachten ze er niet bij na dat de verwekte kinderen willen weten wie hun vader is.”
Donorkinderen missen een onbekende biologische vader wel degelijk. Een sociale vader kan de genetische volgens Hoksbergen nooit vervangen. „De bloedband is onverbrekelijk. Als die ontbreekt, dan ontbreekt er iets wezenlijks. Je identiteit, de vraag wie je bent, wordt voor een belangrijk deel beantwoord door te weten wie je ouders zijn. Onbeantwoorde vragen daarover verlagen de kwaliteit van leven.”
De hoogleraar bevestigt dat er ouders zijn die de afkomst van hun kind geheimhouden en net doen alsof de man ook de biologische vader is. „Kinderen hebben het gevoel dat er iets niet klopt, al weten ze niet altijd wat. Wij zijn nu eenmaal heel gevoelige mensen.”
Een kind dat opgroeit zonder biologische vader ervaart onzekerheid over wie het is en kan rondlopen met minderwaardigheidsgevoelens. Waar openheid is, zijn de problemen minder groot, zegt Hoksbergen. „Omdat er dan aanvaarding kan komen en een zoektocht naar de donor.”
Al vanaf zijn oratie in 1985 hamerde Hoksbergen op de doorbreking van anonimiteit. Hij betreurt het dat kinderen die voor 2004 zijn verwekt geen recht hebben op kennis van hun genetische afkomst. Wat hem betreft zou dat recht in de Grondwet verankerd moeten worden.
Dat commerciële DNA-databanken nu mogelijk een opening bieden, is in zijn ogen een goede zaak. „Dit kan een doorbraak betekenen.” En: „Ik hoop dat vrouwen door dit nieuws goed beseffen dat een kind krijgen morele verplichtingen meebrengt. En een daarvan is dat het weet wie zijn ouders zijn.”
Schandalen
Naast het nieuws dat de anonimiteit van spermadonors van voor 2004 niet meer gegarandeerd is, kwamen er in een week tijd twee schandalen met zaaddonaties aan het licht. Zo werd onthuld dat de inmiddels overleden spermadokter Jan Karbaat zijn eigen zaad gebruikte om kinderen te verwekken. Zeker negentien donorkinderen uit de DNA-databank van Fiom hebben een match met Karbaats wettige zoon.
Ook bleek dat in het Arnhemse ziekenhuis Rijnstate het zaad van vijftien donoren te vaak is gebruikt. Gemiddeld kreeg een spermadonor 36 kinderen, terwijl hij er maximaal 25 mag verwekken. „Nog maar het topje van de ijsberg”, reageert Hoksbergen. „Ik heb eens in een tv-uitzending gezeten met een jongen die honderd keer vader was geworden. Immoreel vind ik dat.” Toezicht is er volgens hem veel te weinig.
De hoogleraar pleit voor een onafhankelijk onderzoek naar de ethische gevolgen van kunstmatige inseminatie, bijvoorbeeld wat dit betekent voor de band met de ouder aan wie het kind niet genetisch is verwant.
Wat zegt de Bijbel over spermadonatie?
Kinderen verwekken met zaad van een spermadonor is Bijbels gezien „onwenselijk”, stelt prof. dr. Theo Boer, docent medische ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit in Groningen. Hij vergelijkt het fenomeen met Abrahams keuze voor een draagmoeder, omdat zijn vrouw Sara geen kinderen kon krijgen. „De Bijbel erkent ongewilde kinderloosheid als iets heel vervelends. Maar de regel in de Schrift is: samen uit, samen thuis. Is een van beide partners onvruchtbaar, dan geldt wat er in de huwelijksbelofte staat: dat je de ander met zijn gebreken accepteert.”
Ook een alleenstaande vrouw met een kinderwens die zich laat bevruchten, past volgens Boer „moeilijk in het Bijbelse plaatje. Strikt genomen kunnen we niet één op één zeggen wat de Bijbel vindt van zaaddonatie, want dat was in die tijd nog niet mogelijk. Maar de lijn is dat kinderen worden geboren binnen een relatie tussen man en vrouw die samenleven in liefde en trouw. Een kind van een man en een vrouw die niet samenleven, is mijns inziens moeilijk met de Bijbel in de hand te verdedigen.”
Boer benadrukt dat óók donorkinderen door God zijn geschapen en geliefd. „Ook kinderen die zijn verwekt met het zaad van een donor zijn mensenkinderen die door God worden bemind.”
Over overspel wil Boer niet spreken. „Bij overspel is er sprake van intimiteit met een ander. Toch is er ook bij spermadonatie een derde in het spel en dat is potentieel slecht voor een relatie.” Die situatie zorgt voor asymmetrie tussen ouders: de vader is wel de sociale vader, maar niet de biologische. „Stel dat het kind op termijn problematisch gedrag vertoont. Dan kan de man zeggen: Je kunt wel zien dat het niet van mij is. Dat probleem heb je niet met adoptie, want dan zijn beide ouders niet de genetische vader en moeder.”