Broeder Andrew biedt doven in Jordanië perspectief
Hij groeide op in een gereformeerd gezin in Dordrecht en werd anglicaans priester in Jordanië. In het islamitische land leidt Andrew de Carpentier, ooit afgestudeerd als bouwkundige, al veertig jaar een christelijk doveninstituut.
De Carpentier woont in de Jordaanse stad Salt. Deze ligt niet ver van ”Bethany beyond the Jordan”, de locatie die bekendstaat als de doopplek van Johannes de Doper. Daar moet de komende jaren een groot gotisch bedehuis van de Anglicaanse Kerk verrijzen.
„De regering zegt: Wij geven jullie een plek en bieden veiligheid, zorgen jullie voor pelgrims”, zegt broeder Andrew, zoals hij vaak wordt genoemd. De anglicaanse priester tekende zelf voor het ontwerp van de kerk, die een plaats krijgt naast de bedehuizen van onder anderen Grieks-orthodoxen en kopten.
Enthousiast verhaalt hij over de bouwplannen, tijdens een ontmoeting in een Utrechts wegrestaurant. De 67-jarige Andrew de Carpentier –in zijn jeugd Arie geheten– is deze week op bezoek in Nederland. Hij houdt lezingen over de omgang met moslims, vluchtelingen en mensen met een beperking in Jordanië.
Positief spreekt de priester over koning Abdullah II van Jordanië. „Hij heeft onze dovenschool twee keer bezocht. Ik kom hem soms ook tegen op recepties. Hij is een mensvriendelijke, warme persoon met duidelijke opvattingen. Abdullah zegt: Ik ben koning van iedereen, moslims en christenen. Jihadisten zijn in zijn ogen geen moslims.”
Hoe kwam u als Dordtenaar in Jordanië terecht?
„Al zwervend. Ik wilde graag iets van de wereld zien. Voor mijn studie bouwkunde bezocht ik in het kader van een uitwisselingsprogramma de Verenigde Staten. Daarna zei ik tegen mijn vader: Ik wil naar Israël, het land dat in die tijd –eind jaren zestig– steeds in het nieuws was. Liftend trok ik rond.
Vanuit Israël ging ik naar Libanon, om de Midden-Oostendynamiek ook aan die kant te ervaren. Ik bezocht een Nederlander die een doveninstituut had en ging bij hem een clubhuis voor doven leiden. Uiteindelijk heb ik daar ruim zes jaar gewerkt. De laatste periode was ik adjunct-directeur van de dovenschool. In 1977 ben ik naar het Holy Land Institute for the Deaf in Jordanië gegaan.”
Hoe raakte u als bouwkundige betrokken op het werk onder doven?
„Na mijn studie ontdekte ik dat ik meer een mensenmens dan een bouwkundige ben. In Libanon leerde ik in twee jaar tijd de gebarentaal. Aansluitend volgde ik de opleiding voor onderwijzer. Ook studeerde ik in Beiroet theologie, aan een instituut dat half anglicaans en half Armeens was. Het leek me geen goed idee om in Libanon als gereformeerde jongen een eigen kerk te beginnen. Ik heb me aangesloten bij de Anglicaanse Kerk en ben daar later priester geworden.”
In Libanon maakte u vanaf 1974 de eerste periode van de burgeroorlog mee. Hoe kijkt u daarop terug?
„Dat was ingrijpend. Ik werd twee keer gekidnapt door diverse milities. Ik besefte dat het mijn dood kon betekenen, maar beide keren kwam ik levend terug. Dat was bijzonder. Het was alsof ik een nieuw leven kreeg. Ik vroeg me af: Wat wil de Heere God hiermee zeggen? Wat ga ik met mijn nieuwe leven doen? Dat heeft ertoe geleid dat ik me blijvend ging inzetten voor doven. Een oude bisschop zei: Ze hebben niemand die met hen praat en dus ook niemand die hun –in gebarentaal– het Evangelie vertelt.”
Wat is het belangrijkste dat u voor dove kinderen in Jordanië kunt betekenen?
„In de Arabische cultuur leefden doven vanouds geïsoleerd. Ze hadden weinig contact met de rest van de bevolking en werkten meestal niet. Ons instituut is in 1964 opgericht om een brug te slaan tussen hen en de maatschappij. We leren jonge doven en slechthorenden lezen en schrijven. Daardoor kunnen ze ook het Woord lezen.”
Welke resultaten van het werk zag u de afgelopen decennia?
„We leiden jongeren op tot en met de highschool, het voortgezet onderwijs. Via ons instituut hebben sinds 2002 vijftig jonge mensen als vervolg daarop een universitaire studie gedaan en werk gevonden als psycholoog, boekhouder, in het onderwijs of de ict. Een deel van hen werkt als onderwijzer of in andere functies voor ons instituut.
In de Jordaanse hoofdstad Amman is een groep doven bezig het Lukasevangelie om te zetten in gebarentaal. Dat wordt een videoopname van zes uur. Als ze klaar zijn, gaan ze verder met Handelingen. Het is een mooi project, dat door een dove wordt geleid.”
Hoeveel ruimte hebt u als christen om in het islamitische Jordanië te werken?
„We zijn een christelijk instituut en ik loop altijd rond in een pij, waardoor ik herkenbaar ben als priester. Als mensen aan mij vragen: „Bent u een missionaris?” dan zeg ik: „Natuurlijk, ik heb een missie in het leven. U niet dan?” We werken goed samen met moslims. Ik laat hun zien wat de Koran over Jezus zegt. Mensen maken bij ons ook kennis met de Bijbel. Sommigen kiezen ervoor om Jezus te volgen, anderen niet.
Geloof is een geschenk van God dat je wordt aangeboden in een ontmoeting tussen de mens en de Almachtige. De Heere God sprak in de woestijn tot Hagar. Ze zei dat de Levende naar haar heeft omgezien. Zulke ontmoetingen zie je ook bij de Heere Jezus. Bij het Meer van Galilea ontmoet Hij Petrus en zegt: Kom, volg Mij. Daar kwam geen theologie aan te pas. Zo hebben we als christenen in Jordanië ontmoetingen met moslims. Samen zoeken we de ontmoeting met Christus, Die ons Zijn Heilige Geest wil geven. Als de Heilige Geest aan het werk gaat, gebeurt er altijd iets.”
U werkt ook in vluchtelingenkampen. Hoe typeert u de situatie daar?
„Jordanië telt zo’n 2 miljoen voornamelijk Syrische vluchtelingen. Wij zijn ruim vier jaar werkzaam in twee kampen. In het grootste, Za’atari, wonen 120.000 mensen. Het is net een volksbuurt in Damascus. De tenten zijn vervangen door houten huisjes, een soort caravans. Door het kamp loopt een winkelstraat. Wij hebben er een centrum ingericht waar we zorg bieden aan kinderen met een handicap. We leveren brillen, rolstoelen en hoorapparaten en geven onderwijs.
In het andere kamp, Azraq, wonen de mensen eveneens in houten huisjes. Daar is het regiem strenger. Het lijkt soms meer op een gevangenis dan op een vluchtelingenkamp.”
Hoe ziet u de toekomst van de vluchtelingen in Jordanië?
„Een deel van hen zal in Jordanië blijven door huwelijk of werk. Maar velen wachten op het moment dat ze terug kunnen naar hun eigen land. Die beweging komt al op gang. Mensen gaan terug naar dorpen in het zuiden van Syrië, net over de grens, maar ook naar een stad als Damascus. Vaak vertrekken eerst de vaders en oudere zonen. Ze laten de moeders en jonge kinderen achter in het kamp, omdat ze weten dat het daar voor hen veilig is en dat ze er voldoende eten krijgen.
Afgaande op wat ik hoor van Jordaanse politici verwacht ik dat het Syrische conflict mogelijk over twee jaar ten einde is. Zorgen zijn er nu vooral nog over Idlib, 60 kilometer ten zuiden van Aleppo, de laatste stad waar de moslimbroederschap heel sterk is. Mensen houden er rekening mee dat daar nog gevechten zullen plaatshebben.
Een arts uit Aleppo die onlangs bij ons logeerde, zei: Kom terug naar onze stad. Ons instituut had daar vroeger een dovenschool met meer dan 500 leerlingen. In het begin van de oorlog is die gesloten en nu is het een gevangenis.”
Hoe heeft veertig jaar werken in Jordanië u veranderd?
„Ik heb er vooral vertrouwen geleerd, het geloof dat alles goed komt. We hebben geregeld financiële en personele crises gehad, maar er kwamen altijd weer nieuwe middelen en mensen. Daar zie ik de hand van de Almachtige in.
Ook leerde ik op een andere manier bidden. Ik vraag niet meer: Wilt U me hier bij helpen en daar bij helpen? Nu bid ik: Heere God, waar bent U mee bezig en zou ik daarbij misschien iets kunnen betekenen? Wat wilt U dat ik doen zal? Ik vraag ook vaak, net als de discipelen van Jezus: Wat moet ik bidden?
We zijn nu bezig met de plannen voor de bouw van een kerk bij de doopplek van Johannes de Doper. Ik hoop dat dit een werkervaringsplek voor onze beroepsopleiding wordt. Het is een groot project, dat ik niet alleen kan doen. Onlangs kwam er ineens een Koreaanse vrijwilliger bij ons, die ingenieur is. Dat was een Godsgeschenk. Zo’n man hadden we juist nodig en ik had er niet eens om gebeden.”
Christelijke dovenschool in Salt
Het Holy Land Institute for the Deaf (HLID) startte in 1964 een kleine dovenschool op het terrein van een voormalig zendingsziekenhuis in Salt, Jordanië. Op dit moment biedt de christelijke organisatie op vijf locaties in het land onderwijs en zorg aan zo’n 350 dove, slechthorende en –sinds 2001– doofblinde kinderen. Van hen wonen er 120 in een internaat dat in 2001 werd geopend door prins Raad bin Zeid. Sinds 2012 is het HLID eveneens actief in twee vluchtelingenkampen. Het instituut is onderdeel van de Arabische Evangelische Episcopale Kerk, de Arabische variant van de Anglicaanse Kerk. Broeder Andrew de Carpentier, die opgroeide in Dordrecht, is sinds 1977 directeur van het instituut in Salt.