(Nadere) reformatoren tegen ruimere echtscheidingspraktijk
Dr. Van den Brink doet geen recht aan de opvattingen over echtscheiding en hertrouwen van Beza, Voetius en andere vertegenwoordigers van de (Nadere) Reformatie, reageert ds. W. Silfhout.
Dr. G. A. van den Brink betoogt dat de traditie van Reformatie en Nadere Reformatie ruimer is geweest in de visie op echtscheiding en hertrouwen dan veel kerken in de gereformeerde gezindte nu zijn (RD 18-11). Hij pleit ervoor dat de gereformeerde gezindte de hermeneutische regel van de analogie erkent inzake het vraagstuk van echtscheiding en hertrouwen.
Toepassing van de regel van de analogie houdt in dat Mattheüs 19 (scheiding in geval van overspel) en 1 Korinthe 7 (scheiding om religieuze redenen, de zogenaamde ”religionis causa”) niet alleen gelden voor deze concrete situaties. Jezus en Paulus zouden twee typen situaties noemen waarin onderliggende algemener geldende regels tot uitdrukking komen. Ook andere redenen (verwaarlozing, huiselijk geweld et cetera) zouden beschouwd kunnen worden als Bijbelse gronden voor echtscheiding en hertrouwen.
Dr. Van den Brink schrijft dat deze benadering de gangbare is geweest in de reformatorische traditie. „Sterker nog, er is in de (Nadere) Reformatie nauwelijks een uitzondering hierop te vinden.” Hij haalt ter ondersteuning van zijn pleidooi Beza en Voetius aan, die echtscheiding en hertrouwen ook bij verwaarlozing of geweld toestaan.
Eenzijdig
Dit is wel een heel eenzijdige benadering en doet geen recht aan de opvattingen van Beza en Voetius en die van andere vertegenwoordigers van de (Nadere) Reformatie. Bovendien wordt daardoor tekortgedaan aan de onverbreekbaarheid en onschendbaarheid van het huwelijk ondanks de tijdgeest.
Hoewel reformatoren en nadere reformatoren op onderdelen een verschillend standpunt innamen, was de hoofdlijn duidelijk: alleen na overspel is ontbinding van het huwelijk en hertrouwen mogelijk.
Beza geeft in zijn geschrift ”De Repudiis et divortiis” (1569), dat handelt over echtscheiding, ook slechts twee gronden voor echtscheiding aan: overspel én kwaadwillige verlating. De discussie bleef echter open wat nu precies de grenzen zijn van kwaadwillige verlating. Het heeft wel alles met religie te maken. Sommigen wezen kwaadwillige verlating als echtscheidingsgrond resoluut af.
Voetius ging dieper in op de vraag of er andere legitieme redenen zouden zijn tot huwelijksontbinding. Hij concludeert dat men niet verder dan tot overspel en kwaadwillige verlating moest gaan. De Utrechtse theoloog verwierp de mening van Melanchthon dat echtscheiding toegestaan was als de man zijn vrouw zo hard en wreed behandelde dat ze haar leven niet meer zeker was. Ook keerde hij zich tegen de opvatting dat een man die door een begane moord of roof zijn vrouw en kinderen in de steek liet om aan de justitie te ontsnappen, als een kwaadwillige verlater zou kunnen worden beschouwd. De vrouw behoort, schrijft Voetius droogjes, ook in dit geval de man te volgen. Veel informatie op dit punt vinden we in de studie van Donald Haks: ”Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw” (1985).
Verlating
In zijn ”Beschouwing van de Zedelijke Godgeleerdheid” schrijft Petrus van Mastricht (1630-1706) onder meer over de zijns inziens in sommige gevallen noodzakelijke scheiding van tafel en bed. Verder stelt hij: „ook is er een wettige echtscheiding ten aanzien van de band des huwelijks, waardoor dezelve verbroken wordt zodanig, dat het de onschuldige partij vrijstaat, om over te gaan tot een ander huwelijk. Welke echtscheiding plaats heeft alleen om tweeërlei oorzaken, ingeval namelijk van overspel en van kwaadwillige verlating. Want buiten deze oorzaken, is alle echtscheiding uit haar aard ongeoorloofd”. Ook hier moeten we kwaadwillige verlating opvatten in de zin van 1 Korinthe 7, namelijk dat het hier gaat over een heidense man die zijn christelijk geworden vrouw verlaat en andersom.
Johannes à Marck (1656-1731) schrijft met een beroep op Mattheüs 5:32 en 19:9 in zijn ”Handboek dogmatiek”: „Toch is de huwelijksvereniging van dien aard, dat de band van het huwelijk onscheidbaar blijft en nooit verbroken wordt, behalve door de dood van de echtgenoot of echtgenote (Rom. 7:3), of door zijn of haar overspel. Buiten dit geval is echtscheiding met overgang tot een ander huwelijk ongeloorloofd.”
En als Van den Brink Amesius opvoert om zijn opvatting te staven, dan wil ik hem erop wijzen dat Amesius van oordeel is dat overspel „een eigen en gerechte oorzaak der echtscheiding is, welke om veel andere zonden, ofschoon zij zwaarder zijn, niet toe te laten is, omdat overspel het meest eigenlijk en wezenlijk strijdt tegen het huwelijk, welks band en verbond het uit haar natuur aan stukken scheurt” (”Merch der Godgeleerdheid”).
Weerbarstig
De hermeneutische regel van de analogie kan in bepaalde gevallen zeker worden toegepast, maar laten we er toch voor waken de gronden van echtscheiding steeds verder op te rekken en zo mee te gaan met de geest van de tijd. Analogieredeneringen zijn wat dit betreft geen betrouwbare methoden. We ontkennen daarmee overigens niet de ernst van de problematiek en de zeer weerbarstige praktijk.
Het is trouwens niet alleen van onze tijd dat er gepleit wordt voor oprekking van de echtscheidingsgronden. In het blad De Avondpost van 18 november 1937 werd onder meer geschreven: „Het groeiend euvel der echtscheidingen, vaak zonder dat er een wettige reden voor is, is een ontzaglijk kwaad. Er moet paal en perk aan worden gesteld. Het huwelijk is maar niet iets, waar men ”af” kan als men er trek in heeft; het is inderdaad een verbintenis voor het leven. Loopt het mis, valt het tegen, dan zal men dit kruis hebben te dragen, zoo eerlijk en dapper mogelijk hebben te dragen, evenals andere kruisen, die een mensch wel te dragen krijgt. Uitbreiding der gronden zou het huwelijk èn onberadener doen sluiten èn spoediger doen ontbinden. Zelfs in een uitbreiding wegens ongeneeslijke krankzinnigheid ligt toch iets, dat ons tegen de borst stuit.” En De Avondpost was bepaald geen reformatorisch blad.
De auteur is emeritus predikant van de Gereformeerde Gemeenten.