Raadsleden en wethouders van de SGP zouden zich moeten opwerpen als belangenbehartigers van alle plaatsgenoten die zorg nodig hebben, betoogt prof. dr. Johan Polder.
De Nederlandse samenleving bevindt zich op een kruispunt. Decennialang breidde de verzorgingsstaat zich uit. De toenemende welvaart stond toe dat zorg en welzijn steeds verder werden geformaliseerd. Totdat de economische crisis roet in het eten gooide, en de aankomende vergrijzing duidelijk maakte dat dit sociaal contract niet toekomstbestendig is.
Daarom sprak koning Willem-Alexander in zijn eerste Troonrede over een „omslag naar een participatiesamenleving.” „De klassieke verzorgingsstaat uit de tweede helft van de twintigste eeuw heeft regelingen voortgebracht die in hun huidige vorm onhoudbaar zijn.” Burgers moeten meer verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en hun omgeving.
De omslag naar een participatiesamenleving is er een van formalisering naar informalisering van de zorg, van arbeidsparticipatie naar maatschappelijke participatie, en van betaald werk naar vrijwilligerswerk. Ook tweeverdieners moeten allerlei zorgtaken oppakken.
De verzorgingsstaat is onpersoonlijk en gebaseerd op welbegrepen eigenbelang. Het gaat om professionele zorg vanuit georganiseerde en collectieve solidariteit. We zijn solidair met kwetsbare en hulpbehoevende anderen, niet zozeer uit naastenliefde maar omdat we er zelf ook baat bij hebben. Om de grenzen af te bakenen ontstond er een wereld van rechten, en de verzorgingsstaat bevorderde zowel de individualisering als het consumentisme.
De omslag naar de participatiesamenleving beoogt dat de zorg persoonlijker wordt en vanuit een warmere en meer doorvoelde solidariteit wordt verleend. En ook dat het welbegrepen eigenbelang plaatsmaakt voor een moreel besef van burgerplichten.
De participatiesamenleving vergt een cultuuromslag naar actief burgerschap. Maar in een welvaartsstaat waar ”leuk” en ”genieten” de toon aangeven, betekent dat weinig minder dan een culturele revolutie. Het morele gevoel in onze samenleving is beperkt. De meeste mensen gaan uit van hun eigen superioriteit en hebben niet zo veel oog voor de noden, overtuigingen en gevoelens van anderen. Volgens de bekende filosoof Martha Nussbaum kan een rechtvaardige samenleving niet zonder liefde. Zij vult dat op een liberale manier in. Maar het pleidooi voor liefde is wel opmerkelijk en wijst ons een goede richting.
Wanneer we door een Bijbels venster naar de participatiesamenleving kijken, komen alle lijnen samen in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Deze man was innerlijk met ontferming bewogen. Elkaar dienen door de liefde is de essentie van de christelijke vrijheid (Gal. 5:13). Dan staan niet de liberale vrijheden centraal en streven we niet naar wereldse rechten, maar is alles gericht op de gerechtigheid van Christus en de heiliging van ons leven. Het gezin is daarbij de hoeksteen van de samenleving en bij uitstek de oefenplaats voor burgerschap. Gezinnen zijn een kostbaar geschenk van God dat tot het uiterste beschermd moet worden tegen de ontwrichtende invloeden van de tijdgeest. Onze samenleving heeft keihard gezinnen nodig waarin mensen elkaar dienen door de liefde.
De participatiesamenleving biedt kerken en christenen allerlei mogelijkheden om het Bijbelse liefdegebod in praktijk te brengen. De samenleving zal voor het grootste deel geen boodschap hebben aan de christelijke barmhartigheid en geen prijs stellen op de actieve participatie van de kerk in de seculiere samenleving. Wij leven in een postchristelijke samenleving die in rap tempo afscheid neemt van christelijke elementen die ons dierbaar zijn. Het leven van christenen wordt steeds minder comfortabel. De tijd van de veilige zuil ligt achter ons. Maar de toenemende sociale ongelijkheid biedt christenen wel mogelijkheden om zich te ontfermen over mensen die zelf niets meer te bieden hebben en door iedereen in de steek worden gelaten.
In de lokale samenleving kunnen politici helpen om de participatiesamenleving gestalte te geven. Door initiatieven te nemen, mensen en organisaties bij elkaar te brengen en samen met inwoners projecten te starten, bijvoorbeeld om eenzame ouderen uit hun isolement te halen. Dat kan een maaltijdproject zijn, of een bezoekrooster of een dagactiviteitenprogramma, of hulp in en om het huis. Dit soort activiteiten ligt dicht bij de diaconale taak van de kerk. Veel kerken zijn daar ook mee bezig. Maar vaak is het ook nog een zoektocht wat de diaconie kan doen en hoe die taak vorm kan krijgen. Raadsleden en wethouders van de SGP zouden het initiatief kunnen nemen om kerken samen te roepen, om gezamenlijk gestalte te geven aan de christelijke roeping in de participatiesamenleving.
De Guido de Brèsstichting kan plaatselijke politici helpen met een doordenking van de betekenis en de begrenzingen van christelijke solidariteit in een samenleving waarin de diversiteit toeneemt. En ook hoe die solidariteit in beleid en praktijk gestalte kan krijgen. En breder mag men verwachten dat de SGP opkomt voor de gezondheid van lager opgeleiden, etnische minderheden en sociaal zwakke groepen. Een zeker verheffingsideaal mag daarbij niet ontbreken. De mannen en vrouwen van het Reveil mogen de SGP hierbij tot een lichtend voorbeeld zijn.
Raadsleden en wethouders van de SGP kunnen zich daarbij opwerpen als belangenbehartigers, niet alleen van de achterban, maar van alle dorpsgenoten die zorg nodig hebben. De portefeuille zorg en welzijn zou iedere SGP’er op het lijf geschreven moeten zijn. Zeker met het oog op het einde van de verzorgingsstaat en de toekomst van de participatiesamenleving. Het zal hun uitdaging en worsteling zijn om de lokale omstandigheden en het universele, Bijbelse gedachtegoed van de SGP te integreren in praktische politiek.
De auteur is gezondheidseconoom en verbonden aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Tilburg University. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij maandag uitsprak voor de Guido de Brèsstichting, het wetenschappelijke instituut van de SGP.