Vanwege zijn ontstaan en karakter kan de Textus Receptus niet de gezaghebbende kerkelijke tekst zijn, reageert drs. Ernst Boogert op drs. Lennart van Belzen en Christiaan Bremmer (RD 6-10).
Ik ben oprecht verheugd over de reactie van Christiaan Bremmer en drs. Lennart van Belzen op mijn artikel (RD 4-10). Door een prikkelende bijdrage te schrijven, had ik gehoopt een gesprek te ontketenen. Ik ben dankbaar gestemd dat dat zich nu voltrekt. Het laat zien dat er over dit belangwekkend onderwerp gesprek mogelijk is.
Verder ben ik dankbaar dat diverse nuanceringen van mij ten aanzien van de Textus Receptus worden geaccepteerd en er zelfs aanvullingen worden gedaan. Tegelijk hebben de auteurs diverse andere kernpunten en problemen niet opgepikt. In deze reactie zal ik enkele van deze punten uitwerken en op een aantal andere punten een reactie geven.
Verschillen
Bremmer en Van Belzen vullen mijn betoog aan door te stellen dat er tussen de verschillende edities van de Textus Receptus ook (kleine) verschillen bestaan. Inderdaad is het waar dat er tussen de Textus Receptus van de Trinitarian Bible Society en de editie van Scrivener (1880) slechts 250 verschillen bestaan. Echter, de editie van Scrivener is de standaardeditie van de Textus Receptus en niet van de Byzantijnse tekst, zoals klaarblijkelijk wordt verondersteld.
De eerste volledige editie van de Byzantijnse tekst, die de tekst van de overgrote meerderheid van met name 8e- tot 15e-eeuwse handschriften tracht te verwerken, is verzorgd door Hodges & Farstad (1982 en 1985). Zij hebben op enkele complexere passages na systematisch de Griekse woorden opgenomen die voorkomen in de meerderheid van handschriften. In 1991 (en 2005) verscheen een tweede editie van de Byzantijnse tekst van de hand van Robinson & Pierpont. Ondanks kleine verschillen kunnen beide edities als een goede weergave worden beschouwd van deze tekstfamilie.
Wanneer we deze edities vergelijken met de Textus Receptus, zijn de verschillen aanzienlijk groter en minder kort door de bocht dan Bremmer en Van Belzen willen doen geloven. Tussen de editie van Scrivener en Robinson & Pierpont bestaan maar liefst ruim 1600 verschillen, waarvan diverse van grote betekenis zijn (zie de tweede illustratie bij dit artikel). Dit is nog steeds substantieel vergeleken met de ruim 4700 (!) verschillen tussen Scrivener en de moderne kritische tekst (NA27/28). Het is dus een misvatting dat de Textus Receptus een „voortzetting van de Byzantijnse traditie” is, zoals beide auteurs stellen.
Eclectisch
Verder is, in tegenstelling tot wat Bremmer en Van Belzen denken, de Textus Receptus óók een eclectische, dat wil zeggen een op keuzen gebaseerde tekst. Het belangrijkste verschil ten opzichte van de moderne kritische edities is de gebruikte hoeveelheid tekstmateriaal. Dit was voor Erasmus en Beza aanzienlijk beperkter. Bovendien kon Beza onmogelijk vanuit het concept van een „algemeen aanvaarde tekst” gedacht hebben. Dit idee is echt van later datum (1633). Ook kon hij niet op de hoogte zijn van „een gezaghebbende basistekst”, omdat hij geen overzicht had over de bestaande Griekse handschriften.
Belangrijk is ook om de situatie in de westerse kerk mee te wegen. Zij heeft 900 jaar gebruik gemaakt van de Latijnse Vulgata. Van deze vertaling geldt dat haar tekst substantieel afwijkt van de Byzantijnse tekst en meer gemeen heeft met de Alexandrijnse tekstfamilie, hoewel het per saldo als een gemengde tekst moet worden beschouwd. Ook deze tekst kwam tot stand op basis van afzonderlijke keuzes van Hiëronymus en is dus een eclectische tekst.
Het laat zien dat de visie van Bremmer en Van Belzen op de Goddelijke bewaring en de klaarblijkelijke verbinding met de Textus Receptus wel degelijk de zeer onwenselijke consequentie met zich meebrengt dat zowel de Griekstalige kerk alsook de Latijnstalige kerk van voor de Reformatie verstoken is geweest van de zuivere Bijbeltekst.
Aarden vat
De apostel Paulus getuigt dat hij de schat „van de kennis van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus”, dat wil zeggen van het Evangelie, „in aarden vaten” heeft (2 Kor. 4:6-7). Datzelfde geldt ook voor het Nieuwe Testament, zoals we dat aantreffen in de verschillende Griekse handschriften. Elk handschrift wordt door zijn gebreken gekenmerkt als een aarden vat.
Deze zienswijze geeft de ruimte om in afhankelijkheid van de Heere een vertaling te maken. Ook al weten we dat vertalingen de betekenis van de grondtekst slechts benaderen kunnen. Laten we deze aarden vaten niet moedwillig stukmaken. Dat geldt wat mij betreft ook voor de Textus Receptus.
Niet de makers van de moderne kritische tekst, maar zowel Vauclair als Bremmer en Van Belzen zetten principieel een wissel om door te veronderstellen dat de Textus Receptus een niet op keuzen gebaseerde voortzetting is van de tekst van de kerk der eeuwen.
Dit alles wil echter beslist niet zeggen dat ik mijzelf beschouw als een verdediger van de moderne kritische tekst. Daarvoor zie ik te veel problemen. Liever wil ik in de voetsporen van Beza en latere godvruchtige tekstcritici de diverse argumenten wegen en ontdekken of ze overtuigen of niet.
Mijn conclusie ten aanzien van de Textus Receptus als „gezaghebbende kerkelijke tekst” is dat al de aan te voeren argumenten niet steekhoudend zijn en bijgevolg verworpen moeten worden. Daarmee verwerp ik echter niet de waarde van de Textus Receptus als zodanig, maar koester ik de tekst als een van God gegeven aarden vat tot zaligheid.
De auteur is als promovendus verbonden aan de Protestantse Theologische Universiteit (PThU). Hij werkt aan een proefschrift over de Griekse tekst van het Johannesevangelie. Eerder schreef hij een masterscriptie over de discussie rondom de Byzantijnse tekst.