Spruyt: Staan we aan de vooravond van grote dingen?
De ontwikkelingen in Israël, Europa en het Midden-Oosten kunnen ons hart en hoofd vervullen met een schuchtere verwachting die ook de mensen van het Réveil in hun tijd kenden – een voorzichtig vermoeden dat we misschien wel aan de vooravond van grote dingen staan.
„De glans van de halve maan dooft. De Israëlieten beginnen te vragen naar Jeruzalem alsof de tijd genaakte waarop de Verlosser uit Sion komen en de goddeloosheden van Jacob afwenden zal (Romeinen 11:26).”
Met deze woorden besloot Groen van Prinsterer een overzicht van de algemene geschiedenis, dat hij in portefeuille hield en dat pas in 1991 in druk is verschenen. Groen schreef het stuk zo rond 1842. Het begint met de schepping en eindigt met het vooruitzicht van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtigheid zal wonen.
Het leven op aarde dreigde ondertussen in mineur te eindigen. De christelijke kerk stond er droevig voor. Ongeloof en bijgeloof werden steeds machtiger, zag Groen. Maar God blijft getrouw en Zijn wegen zijn wonderlijk. Wie lette op de tekenen van de tijd zag dat het Evangelie bijna overal werd verkondigd, constateerde Groen. Zendelingen doorkruisten Indië en werden zelfs in China toegelaten. Het Turkse (Ottomaanse) Rijk liep op zijn laatste benen; de halve maan van de islam verdoofde. De Joden keerden terug naar Palestina en het leek wel alsof de oude beloften over hun toekomstige bekering tot Christus op het punt van vervullen stonden.
Doorbraak
Waarom dacht Groen dat de islam kracht en macht verloor en dat de terugkeer van de Joden naar Jeruzalem misschien wel een nieuwe periode van bloei zou inluiden? Een antwoord op die vraag komen we op het spoor wanneer we ons realiseren dat hij zijn woorden zo omstreeks 1842 opschreef. In het voorafgaande decennium was de gouverneur van Egypte, Mehmed Ali, erin geslaagd het oude, islamitische rijk gevoelige slagen toe te brengen. Zo veroverde hij Palestina, Syrië en andere delen van het Ottomaanse Rijk. Het was alleen dankzij de steun van Engeland en andere Europese landen dat ”de oude man aan de Bosporus” van een definitieve ondergang werd gered. Daarna moest de sultan concessies aan zijn helpers doen. Hij moest niet alleen reizigers en onderzoekers in zijn rijk toelaten, maar christelijke activiteiten toestaan en zijn niet-islamitische onderdanen rechten en vrijheden verlenen – waaronder de mogelijkheid om grond aan te kopen.
Vele zendelingen vertrokken naar het Heilige Land en er werden kerken, scholen en ziekenhuizen gebouwd. Ook steeds meer Joden keerden vanaf die tijd terug naar hun land van oorsprong. Geen wonder dus dat Groen zich afvroeg of hij het begin van het einde van de tijden aanschouwde.
Wereldwijde toespitsing
Groen stond daarin niet alleen. Een van zijn Réveilvrienden, Charles van de Velde, maakte een reis door het Heilige Land en legde zijn waarnemingen in enkele prachtige boeken vast. En wie de Réveiltijdschriften uit die tijd er eens op naleest, ziet dat ook Willem de Clercq, Ottho Gerhard Heldring en natuurlijk vooral Isaäc da Costa de ontwikkelingen in het Midden-Oosten nauwgezet volgden. Zij zagen Bijbelse profetieën in vervulling gaan, even zovele stappen in de richting van de komst van het Koninkrijk van God en de wederkomst van Christus.
Wij weten nu dat de oude man in Istanbul het nog zo’n driekwart eeuw zou uitzingen en dat het nog meer dan een eeuw zou duren voordat de Joodse staat er zou komen, waarnaar Da Costa al zo hartstochtelijk uitzag. We weten ook dat de terugkeer van de Joden naar het beloofde land de profetie uit Romeinen 11:26 nog niet in vervulling heeft doen gaan.
Maar iets van de schuchtere verwachting die uit de geciteerde zinnen van Groen van Prinsterer spreekt, kunnen wij ons dezer dagen toch weer voorstellen. Misschien komt het omdat ik zeer recent, voor het eerst van mijn leven, in Jeruzalem en Israël ben geweest – „omzweefd door het mysterie”, zoals Abraham Kuyper het in 1905 formuleerde. Het komt natuurlijk vooral door de gruwelijke oorlog die nu in het Midden-Oosten woedt en de vluchtelingenstromen die daardoor op gang zijn gebracht en die Europese samenlevingen tot aan de uiterste grenzen van hun bestaan uitdagen. Dit alles veroorzaakt een ongekende, wereldwijde toespitsing van grote tegenstellingen, die wij haast niet anders dan in eschatologisch perspectief kunnen bezien.
Steun aan Israël
Gereformeerde theologen hebben de islam altijd als een antichristelijke macht geduid. Men leze bijvoorbeeld kanttekening 22 bij 2 Thessalonicenzen 2:6. Ik ben geen apocalypticus en behoor niet tot het soort christenen dat bijna dag en nacht met profetieën in de weer is en hun vervulling tot in detail meent te kunnen aanwijzen. Maar het mysterie van Israël en het Joodse volk draag ik wel altijd met mij mee, in mijn achterhoofd en in mijn hart.
Het is vast om die reden dat ik kritiek op Israël altijd met gepast wantrouwen tegemoet treed en het zeer betreur dat de grote loyaliteit met Israël die in Nederland, in de Nederlandse politiek en zeker in de gereformeerde gezindte altijd heeft bestaan, ontegenzeggelijk afbrokkelt. Het zou mij niet verbazen als wij op een gegeven moment voor de keuze komen te staan: óf we blijven Israël steunen en nemen terreur op de koop toe, óf we zeggen die steun op in ruil voor een vreedzaam bestaan. Ik ben er niet zeker van dat iedereen dan de juiste keuze zal maken.
De stemming die mij steeds meer bezet lijkt dus op die van Groen: een vermoeden dat we misschien wel aan de vooravond van grote dingen staan – „alsof de tijd genaakt waarop de Verlosser uit Sion komen zal.”