Hoe moeten we tegen de verkiezing van PvdA’er Arib tot Kamervoorzitter aankijken? Mogelijkheden te over. Optie 1: een islamitische, Marokkaanse vrouw met twee paspoorten als boegbeeld van het Nederlandse, van oorsprong door de Joods-christelijke beschaving gestempelde parlement. Een blamage! Optie 2: zij is de Nederlandse variant van ”the American dream”: niet van krantenjongen tot miljonair, maar van arm migrantenmeisje tot gracieus Kamervoorzitster. Proficiat!
En om die laatste optie nog iets aan te zetten: met de keuze voor Arib laat de Tweede Kamer iets zien van een echt democratische gezindheid, te weten respect voor minderheden.
Prachtig allemaal. Alleen, met de werkelijkheid van deze week heeft het weinig te maken. Is de realiteit niet veeleer dat de Kamer sinds maandag weliswaar een ruime keuze had uit maar liefst vier kandidaten, maar dat de droomkandidaat er voor bijna niemand bij zat? En dat de uiteindelijke uitslag dus iets heeft van een verlegenheidsoplossing?
Over de vrije verkiezing van Kamervoorzitters, zoals in zwang sinds 2002, valt van alles te zeggen. Door de introductie van dit systeem nam de openheid toe (geen gekonkel meer in achterkamertjes), deed de onvoorspelbaarheid haar intrede, en kwam het politieke theater tot bloei.
Maar er is ook een andere kant. In het recent uitgebrachte jubileumboek ”In dit huis. Twee eeuwen Tweede Kamer” schrijft historica Carla Hoetink dat de nieuwe wijze van verkiezen „niet direct geleid heeft tot versterking van de voorzitter als onbetwiste aanvoerder van de Kamer.”
Doordat kandidaatstelling en verkiezing gepaard gaan met stevige politieke strijd –dit jaar zelfs met persoonsgerichte insinuaties in de pers–, zijn politieke zwaargewichten mogelijk terughoudender geworden om zichzelf naar voren te schuiven, aldus Hoetink. „Het afbreukrisico is te groot.”
Als het klopt wat de Nijmeegse historica schrijft, is dat zorgwekkend. Kamervoorzitter-zijn is immers geen baantje van dertien in een dozijn. De Tweede Kamer is een van de belangrijkste instituties in ons land, waar het volk wordt vertegenwoordigd en waar wekelijks besluiten worden genomen die grote groepen burgers, zo niet alle inwoners van Nederland, aangaan.
Daar komt nog iets bij. Werden Kamerdebatten in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw steeds zakelijker en raakte de politiek –om zo te spreken– gedepolitiseerd; in het post-Fortuyntijdperk namen aan het Binnenhof juist emotie en expressiviteit weer hand over hand toe. Momenteel is de Tweede Kamer –wat Wilders ook roept over een „nepparlement”– weer volop een podium waarop óók de mening van Henk en Ingrid vertolkt wordt. Door dat alles is de functie van voorzitter alleen maar belangrijker geworden.
En dan hebben we het nog niet eens over de staatsrechtelijke vernieuwing dat bij formaties de rol van de vorst is teruggedrongen, en die van Kamer en Kamervoorzitter vergroot.
Dus jammer dat iemand als Arib op „de stoel” is terechtgekomen? Ho ho, dat is te kort door de bocht. Zij mag dan geen droomkandidaat zijn, dat hoeft niet te verhinderen dat zij ons het komende jaar kan gaan verrassen met krachtig en correct voorzitten. De wijze waarop zij vorig jaar het debat over het rapport van de commissie-Oosting leidde, laat zien dat zij het kan.
Vergeet haar dubbele nationaliteit. Die kán zij niet eens ongedaan maken. Vergeet haar accent. Oud-Kamervoorzitter Van Nieuwenhoven sprak Weststellingwerfs, en ook Wilders’ dictie is geen ABN. Vergeet haar islamitische achtergrond. Schiet Nederland er veel mee op als de cynische agnost Bosma (PVV) of de moeilijk van een D66’er te onderscheiden Van Toorenburg (CDA) de voorzittershamer gaat hanteren? Daarom: let primair op haar daden en geef Arib toch maar een kans. Het is, vooralsnog, slechts tot maart 2017.